ECLI:NL:RBDHA:2024:14449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
09-126421/23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen en witwassen in de context van internationale drugshandel

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982 in Marokko, die op dat moment gedetineerd was. De zaak betrof voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 22 maart, 3 juni en 23 augustus 2024. De officier van justitie, mr. A.L.M. de L’Isle, heeft de verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 2 november 2022 tot en met 15 mei 2023 samen met anderen cocaïne heeft voorbereid en bevorderd, en dat hij in dezelfde periode grote geldbedragen heeft verworven die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten en heeft ingestemd met procesafspraken die zijn gemaakt tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de verdachte ondervraagd over deze afspraken en vastgesteld dat hij vrijwillig en met kennis van zaken heeft ingestemd.

De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waaronder het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en het witwassen van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de in beslag genomen Samsung S22 telefoon aan het verkeer moet worden onttrokken, omdat deze is gebruikt voor de strafbare feiten. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de gemaakte procesafspraken, en heeft de straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-126421/23
Datum uitspraak: 6 september 2024
Tegenspraak
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in 1982 te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 maart 2024, 3 juni 2024 (beide pro forma) en 23 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Broere naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 02 november 2022 tot en met 15 mei 2023 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- (telkens) een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door:
- met één of meer perso(o)n(en) (meermalen) besprekingen te voeren over de invoer/uitvoer en/of het vervoer van cocaïne naar/van/in Nederland en/of Duitsland en/of
- met één of meer perso(o)n(en) (meermalen) besprekingen te voeren over de beschikbaarheid en/of de prijs van cocaïne en/of
- bestellingen met betrekking tot harddrugs bij één of meerdere perso(o)n(en) te plaatsen en/of
- foto's en/of video's van pakketten met cocaïne te zenden en/of
- meerdere bundels euro biljetten (van verschillende coupures) voorhanden te hebben;
2
hij op één of meer tijdstip(pen)in de periode van 02 november 2022 tot en met 12 december 2023, te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
- een (groot) geldbedrag van 29.000 euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking p. 74) en/of
- een (groot) geldbedrag van 1.685 euro (aangetroffen tijdens de insluitingsfouillering p. 89) en/of
- diverse (grote) geldbedragen (gelet op de foto's van bundels biljetten p. 109 ev),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Procesafspraken

3.1
De aard van de zaak
Deze zaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van deze strafzaak zou zijn. De procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 6 mei 2024. In die overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
- de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
- de verdachte doet afstand van de onder hem in beslag genomen geldbedragen;
- de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen, uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
- het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zoals deze ten laste zijn gelegd;
- het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van de voorlopige hechtenis;
- door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
- de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- het Openbaar Ministerie zal afzien van (onderzoek naar) ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de overeenkomst is verder opgenomen een voorwaardelijk verzoek van de verdediging en de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting als de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
- als de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
- als de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten die de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252 heeft verwoord. Deze komen neer op het volgende.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak.
De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. De omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan, doet niet af aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt.
Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3
De toetsing in deze zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak behandeld op de terechtzitting van 23 augustus 2024. Deze zitting had het karakter van een inhoudelijke behandeling. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft ervan blijk gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent, wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank heeft de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoenings-voorstel en heeft de verdediging zich daarbij aangesloten. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 348 en 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting geen nader standpunt ingenomen omtrent de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 02 november 2022 tot en met 15 mei 2023 in Nederland en in Duitsland tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- (telkens) een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door:
- met personen (meermalen) besprekingen te voeren over de invoer/uitvoer en het vervoer van cocaïne naar/van/in Nederland en Duitsland en
- met personen (meermalen) besprekingen te voeren over de beschikbaarheid en de prijs van cocaïne en
- bestellingen met betrekking tot harddrugs bij personen te plaatsen en
- foto’s en video's van pakketten met cocaïne te zenden en
- meerdere bundels euro biljetten voorhanden te hebben;
2
hij in de periode van 02 november 2022 tot en met 12 december 2023, te 's-Gravenhage, in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag van 29.000 euro en
- een geldbedrag van 1.685 euro en
- diverse
anderegeldbedragen voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig het afdoeningsvoorstel - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft toegelicht dat zij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend zou hebben gevonden. Zij acht echter de strafkorting gerechtvaardigd, vanwege de omstandigheid dat de verdediging en het Openbaar Ministerie op voorhand hebben aangestuurd op procesafspraken en deze procedure voor een tijdige tenuitvoerlegging van een opgelegde straf leidt. Dat geeft ruimte voor de afdoening van andere strafzaken, wat in het algemeen belang is van een effectieve strafrechtspleging.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de gevangenisstraf die de officier van justitie overeenkomstig het afdoeningsvoorstel heeft gevorderd, aan de verdachte op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich met anderen voor een periode van ruim 6 maanden schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel en de in- en uitvoer van cocaïne van Nederland naar Duitsland en vice versa, met een totaal van meer dan 26 kilogram cocaïne. De verdachte had daarbij een coördinerende rol in die zin dat hij afspraken maakte met derden, koeriers aanstuurde en zorgde voor transporten van cocaïne. Internationale harddrugshandel vormt een gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. De verdachte streefde enkel grote vermogensvoordelen na en hield geen rekening met de gezondheid van de individuele gebruikers, met de randcriminaliteit die drugshandel en -gebruik meebrengen en met de gevaren voor de openbare veiligheid die voortkomen uit de grote financiële belangen die op het spel staan bij harddrugshandel.
Daarnaast heeft de verdachte grote geldbedragen (in elk geval in totaal € 30.685) in zijn woning aanwezig gehad, waarvan hij wist dat het crimineel geld was. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toegebracht.
De feiten zijn ernstige delicten en hebben - in samenhang bezien - een ontwrichtende en corrumperende werking op het samenleven als geheel en daarmee op de Nederlandse rechtsorde.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 april 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2016 is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 28 februari 2024. Volgens de reclassering zou het tragisch overlijden van zijn ongeboren kind en kort daarop zijn moeder aan de gevolgen van COVID-19 in 2021 de start zijn geweest van een emotionele afdaling. Het verlies van zijn dierbaren probeerde hij te onderdrukken door te grijpen naar middelen en gokken. Daaruit zou er financiële problematiek zijn ontstaan en door de illegale gokhuizen waar hij zich in bevond zou zijn procrimineel sociaal netwerk in die tijd vergroot zijn. Beschermend lijkt dat hij al enige tijd zijn leven zou willen beteren, ook vanwege de komst van zijn dochter in 2022 en zijn te verwachten dochter in juni 2024 (die inmiddels geboren is), waardoor hij een onderneming had overgenomen. De verdachte zou deze onderneming kort voor zijn aanhouding hebben verkocht. Er zou op dit moment sprake zijn van veel steun van zijn familie, waar hij in moeilijkere fasen van zijn leven niet om heeft durven te vragen. Schaamte lijkt hier een rol in te hebben gespeeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als laag. Door de reclassering wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een ambulante behandeling en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting heeft de verdachte er ook blijk van gegeven dat de situatie thuis, zijn vrouw en de twee kinderen, van betekenis zijn geworden voor hem. Hij wil zich in de toekomst op hen richten en voor stabiliteit binnen het gezin en voor financiële zekerheid zorgen.
Procesafspraken
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de bewezen verklaarde feiten, te weten de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer, uitvoer en de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen, aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, gelet op de proceshouding van de verdachte en de mogelijkheden die een eventuele voorwaardelijke vrijheidstelling biedt aan begeleiding, hulp en steun.
Omdat er voor deze feiten geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan, heeft de rechtbank gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. De rechtbank merkt op dat de officier van justitie en de verdediging na de eerste pro forma zitting in gesprek zijn gegaan over mogelijke procesafspraken en de rechtbank op de tweede pro forma zitting daarvan in kennis is gesteld. Volgens de rechtbank is er dan ook sprake van een voortvarende behandeling in eerste aanleg.
Het voorstel dient dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller wordt geëxecuteerd. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel.
De door de rechtbank aan te leggen toets van het door partijen overeengekomen afdoeningsvoorstel is in wezen een marginale: staat de overeengekomen straf in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak? Al het voorgaande afwegende, is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. De overeengekomen straf dient in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive.
De rechtbank zal dan ook de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 30 maanden als passend en geboden aan de verdachte opleggen.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Partijen hebben beide voorwaardelijke verzoeken ingediend in het geval de rechtbank de gemaakte procesafspraken voorstel niet zou volgen. Nu de rechtbank conform de tussen partijen gemaakte afspraken zal beslissen, treedt de situatie dat over deze verzoeken moet worden beslist niet in.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon, van het merk Samsung S22, toebehorend aan verdachte, wordt onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen heeft de officier van justitie verwezen naar de procesafspraken waarin de verdachte uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van deze geldbedragen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de telefoon aan de verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen heeft hij verwezen naar de afstandsverklaring van de verdachte in de procesafspraken en ter terechtzitting.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat over de in beslag genomen Samsung telefoon geen procesafspraken zijn gemaakt en de verdediging teruggave van deze telefoon heeft bepleit. Nu dit voorwerp op de beslaglijst is vermeld, zal de rechtbank daarover een beslissing moeten nemen. De rechtbank zal de onder de verdachte in beslag genomen telefoon onttrekken aan het verkeer, aangezien met behulp van deze telefoon de strafbare feiten zijn begaan of voorbereid en dat deze telefoon gegevens en contacten in verband met de handel in verdovende middelen, bevat waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de geldbedragen merkt de rechtbank op dat de verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft meegedeeld ook daaromtrent achter de gemaakte procesafspraken te staan, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 36b, 36c, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
Ten aanzien van feit 2:
witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
het inbeslaggenomen voorwerp
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder PL1500-2023146364-G3062109 genoemde voorwerp, te weten: een Samsung S22 telefoon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2024.