ECLI:NL:RBDHA:2024:14446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
NL24.33461 en NL24.33464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had op 2 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend, welke op 15 augustus 2024 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 26 augustus 2024 onterecht was voortgezet, omdat de minister deze maatregel te laat had omgezet of opgeheven. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser voor twee dagen onterecht in bewaring is gehouden en heeft een schadevergoeding van € 200,- toegekend.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser behandeld op 4 september 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren, maar dat de late opheffing van de maatregel op 26 augustus 2024 aanleiding gaf voor schadevergoeding. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de informatieplicht van de minister niet volledig was nageleefd, maar dat dit niet heeft geleid tot een schending van de belangen van eiser.

De rechtbank heeft het beroep in zaak NL24.33464 gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding. Het beroep in zaak NL24.33461 werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding in die zaak werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.33461 en NL24. 33464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2024 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel is op 26 augustus 2024 opgeheven.
Tegen het voortduren van deze maatregel heeft eiser op 26 augustus 2024 beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder nummer NL24.33464.
Aansluitend op de opheffing van de maatregel van 2 augustus 2024 heeft verweerder bij besluit van 26 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Tegen deze maatregel heeft eiser op 26 augustus 2024 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL24.33461.
Beide beroepen moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 september 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

NL24.33464, het vervolgberoep

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 augustus 2024 (in de zaak NL24.30904) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (14 augustus 2024), rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. Eiser voert aan dat hij op 2 augustus een asielaanvraag heeft ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 15 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Van de mogelijkheid om binnen een week beroep in te stellen heeft eiser geen gebruik gemaakt. Vanaf het aflopen van de beroepstermijn had verweerder een termijn van maximaal twee dagen om de grondslag van de maatregel te wijzigen. Verweerder had de maatregel uiterlijk op 24 augustus 2024 moeten opheffen of omzetten. Omdat verweerder de maatregel pas op 26 augustus 2024 heeft opgeheven, is eiser onrechtmatig in bewaring gehouden.
4. Ter zitting verklaart verweerder dat hij het eens is met de door eiser gepresenteerde analyse en dat hij zich niet verzet tegen toekenning van schadevergoeding voor twee dagen onterechte detentie.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank deelt deze conclusie. Verweerder had de maatregel van 2 augustus 2024 uiterlijk op 24 augustus 2024 moeten opheffen.
6. In het gegeven dat verweerder de maatregel pas op 26 augustus 2024 heeft opgeheven ziet de rechtbank aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor twee dagen waarop eiser ten onrechte van zijn vrijheid benomen is geweest. Per dag dat hij in het detentiecentrum heeft verbleven, krijgt eiser € 100,-. De schadevergoeding bedraagt dus € 200,-.
7. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen reden om de bewaring op enig moment vóór 24 augustus 2024 onrechtmatig te achten.

NL24.33461, het eerste beroep

8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
9. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Onder verwijzing naar de te late omzetting / opheffing van de maatregel van 2 augustus 2024, voert eiser aan dat de opvolgende maatregel van 26 augustus 2024 onrechtmatig is, dan wel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Ook is de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geschonden omdat aan eiser niet schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte is gebracht van de redenen van de opgelegde maatregel van bewaring.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende gemotiveerd. Uit deze gronden volgt dat een risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen.
12. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat aan de maatregel die aan de maatregel van 26 augustus 2024 vooraf is gegaan, een gebrek kleeft (zie overweging 5). Dit gebrek leidt niet noodzakelijkerwijs of automatisch tot het oordeel dat ook de daaropvolgende maatregel onrechtmatig is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bepaald dat de bewaringsrechter de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel wel moet betrekken bij de opvolgende maatregel. [4] De onrechtmatigheid van een eerdere maatregel kan doorwerken als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is.
13. Eiser heeft in de onderhavige zaak niet gesteld en onderbouwd dat daar in dit geval sprake van is. Ambtshalve toetsend is ook niet gebleken dat van een dergelijke ernstige schending of van een opeenstapeling van ernstige gebreken sprake is. De belangenafweging valt op dit punt uit in het nadeel van eiser.
14. Ten aanzien van het gebrek vanwege de schending van de vormvoorschriften van artikel 5.3 Vb, overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [5] volgt dat verweerder bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan een vreemdeling in ieder geval schriftelijke informatie dient te verstrekken, in een taal die de vreemdeling verstaat, over de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden, het recht op gratis rechtsbijstand, en de juridische en feitelijke gronden waarop de bewaring is gebaseerd. Hoewel verder uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 [6] blijkt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet, geeft de Afdeling verweerder een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, om zijn werkwijze zo aan te passen dat hij wel aan zijn informatieplicht voldoet. Tot die tijd kan de rechtbank een belangenafweging uitvoeren om vast te stellen of eiser in ernstige mate in zijn belangen is geschaad.
15. De rechtbank stelt vast dat het besluit aan eiser is uitgereikt en de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, zijn toegelicht in het bijzijn van een tolk. Ook is aan eiser een informatiefolder in het Arabisch overhandigd. Eiser is ook zonder schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij na de oplegging van de maatregel hiertegen beroep heeft ingesteld. Er is niet gebleken dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de gronden van de bewaring in zijn belangen is geschaad. De belangenafweging valt uit in het nadeel van eiser.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Proceskosten

17. Omdat het beroep in zaak NL24.33464 gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak NL24.33464 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro) te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro);
- verklaart het beroep in zaak NL24.22461 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Zie artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie bij voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2024, zaak 202300744/1/V3, ECLI:NL:RVS:2024:1206.