ECLI:NL:RBDHA:2024:13266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 2 augustus 2024 een asielaanvraag indiende. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, maar was onterecht ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet tot onrechtmatigheid van de maatregel leidde, omdat de maatregel was ondertekend door een bevoegde ambtenaar en eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren gemotiveerd en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan. [1] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek, maar dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [2] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel in dit geval is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 2 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder had dan ook op grond van artikel 59b van de Vw de bevoegdheid tot het opleggen van de maatregel van bewaring.In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser eerder in bewaring werd gehouden met het oog op de terugkeer naar zijn land van herkomst, dat eiser al eerder de asielprocedure heeft doorlopen en dat zijn huidige aanvraag alleen is ingediend om de terugkeer naar het land van herkomst te belemmeren (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw). Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, wegens het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. . In de maatregel staan hiertoe als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Uit deze gronden volgt dat een risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen. . Verweerder heeft dan ook voldoende gemotiveerd dat het gegeven het onttrekkingsrisico noodzakelijk is om eiser in bewaring te houden voor de beoordeling van zijn huidige asielaavraag. Daarbij blijkt uit de stukken dat eerdere asielaanvragen buiten behandeling zijn gesteld en dus niet inhoudelijk zijn beoordeeld. Ook staat vast dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Verweerder heeft hiermee toereikend gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Verweerder verder ter zitting toegelicht dat inmiddels het voornemen is uitgebracht om eisers lopende asielaanvraag af te wijzen. Eisers enkele stellingen dat hij nogmaals op zijn aanvraag zal worden gehoord en dat hij zich (in verband daarmee) niet zal onttrekken, zijn onvoldoende om aan te nemen dat het risico op onttrekking met een lichter middel kan worden ondervangen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de beide maatregelen niet overeenkomstig de eisen van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. zijn uitgereikt.
Uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de vreemdeling bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor hem (naar mag worden aangenomen) begrijpelijke taal op de hoogte wordt gebracht van de in deze bepaling genoemde informatie. Dit betreft onder meer de gronden waarop de maatregel van bewaring berust. De rechtbank stelt met eiser vast dat deze verplichting niet is nageleefd. Dit maakt de maatregel van bewaring echter alleen onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Deze belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Eiser is tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling namelijk met behulp van een tolk op de hoogte gebracht van de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van een in een voor hem begrijpelijke taal opgestelde informatiefolder op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eisers gemachtigde heeft een afschrift van de maatregel ontvangen en heeft de maatregel met eiser kunnen bespreken en heeft ook daadwerkelijk beroep kunnen instellen. Niet is gebleken dat eiser door het vastgestelde gebrek in de wijze van uitreiking in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel. [5]
5. Ook overigens is er geen aanleiding om de maatregel op enig moment onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Gelet op het in rechtsoverweging 1 geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Zie in dit verband ook nog de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.