3.4.2Ten aanzien van feit 2
3.4.2.1 De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Washington”, werd de woning gelegen aan [adres 2] te ’s-Hertogenbosch betreden door de politie. Nadat verdachte buiten heterdaad was aangehouden, werd deze woning doorzocht. Ten tijde van de doorzoeking verklaarde verdachte dat hij in de woonkamerkast zijn eigen plekje had en dat er in die kast een schoenendoos lag waarin hij zijn geld bewaarde. In de woonkamerkast werd een schoenendoos van het merk Nike aangetroffen met biljetten van € 200,00, € 50,00 en € 20,00. In de schoenendoos bleek in totaal een contant geldbedrag van € 39.380,00 te zitten.
3.4.2.2 Het toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Uit vaste rechtspraak volgt dat allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het onderhavige verwijt beoordelen aan de hand van dit toetsingskader en overweegt het volgende.
3.4.2.3 Onbekend gronddelict
De vermeldingen in het voorliggende dossier dat er aanwijzingen zijn dat het geldbedrag mogelijk afkomstig zouden zijn uit strafbare feiten, zijn onvoldoende om van een concreet gronddelict te kunnen spreken. De vraag is dan ook of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
3.4.2.4 Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat gezien de omstandigheden waaronder het grote contante geldbedrag is aangetroffen, namelijk in een schoenendoos, in de aanwezigheid van wapens en het ontbreken van een legaal inkomen van de verdachte, dat er een ernstig vermoeden is dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd.
Daar komt bij dat ten tijde van de aanhouding van verdachte naast zijn slaapplek, op de salontafel, een zwarte iPhone 13 Pro Max werd aangetroffen. Op deze telefoon zijn afbeeldingen aangetroffen van pinpassen van personen die aangifte hebben gedaan van bankhelpdeskfraude. Daarnaast blijkt uit onderzoek aan de telefoon dat er verschillende chatberichten zijn uitgewisseld die zien op bankhelpdeskfraude en op de telefoon tien verschillende leadlijsten met potentiële slachtoffers zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat al deze omstandigheden, in onderling samenhang bezien, zonder meer het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
3.4.2.5 Verklaring van verdachte
Gelet op het bovenstaande mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verdachte heeft in het verhoor met de politie op 4 oktober 2023 en ter terechtzitting van 23 augustus 2024 verklaard dat het in de schoenendoos aangetroffen geldbedrag zijn spaargeld betreft. Verdachte heeft verklaard dat hij zwart werk verricht op het dak voor het bedrijf van een goede kennis. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij € 750,00 tot € 1.000,00 per week verdient. Verdachte heeft de naam van zijn werkgever evenwel niet willen noemen omdat hij niet wil dat deze persoon problemen krijgt met de Belastingdienst.
Gelet op het gegeven dat verdachte geen naam heeft willen noemen, kan nader onderzoek van het Openbaar Ministerie niet worden verlangd, nu de verklaring van verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Op grond hiervan trekt de rechtbank de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het in de schoenendoos aangetroffen geldbedrag van € 39.380,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat tussen verdachte en een of meer anderen een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
3.4.4De redengevende feiten en omstandigheden (feiten 1, 2 en 3)
Op 25 juni 2023 heeft [slachtoffer 8] (verder: [slachtoffer 8] ) aangifte gedaan van bankhelpdeskfraude. Op 22 juni 2023 ontving [slachtoffer 8] een sms-bericht, afkomstig van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In het sms-bericht stond vermeld dat het bericht afkomstig was van de Rabobank, dat er was geprobeerd vanaf haar bankrekening geld over te boeken naar een tegenpartij genaamd “ [naam 1] ” en dat zij snel contact moest opnemen met de fraudehelpdesk. De fraudehelpdesk zou zijn te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Om 19:48 uur heeft [slachtoffer 8] dit telefoonnummer gebeld. Zij kreeg een man aan de lijn die zei dat hij werkzaam was bij de fraudehelpdesk van de Rabobank. Volgens de man was “ [naam 1] ” een zware crimineel en moesten de bankpassen van [slachtoffer 8] zo snel mogelijk veiliggesteld worden in de bankkluis van de Rabobank. [slachtoffer 8] heeft de pincode van haar privébankrekening en de pincode van de bankrekening van de onderneming [bedrijfsnaam] B.V. gedeeld.
Om 20:16 uur werd [slachtoffer 8] nog een keer gebeld door hetzelfde telefoonnummer. Dit gesprek duurde ongeveer anderhalf uur. De man vertelde dat zij samen met “ [naam 2] ” van de politie druk bezig waren om de criminelen op te sporen. Naar aanleiding hiervan was [slachtoffer 8] er nog steeds van overtuigd dat de man een medewerker van de Rabobank was.
Tussen 21:40 uur en 22:48 uur ging de deurbel van haar woning, gelegen aan de [adres 3] in Leidschendam. Voor de deur stond een man die zei dat hij haar bankpassen kwam ophalen zodat deze konden worden veiliggesteld in een kluis op het kantoor van de Rabobank. De man stelde zichzelf voor als “ [valse naam] ”. [slachtoffer 8] heeft de bankpassen en een creditcard aan de koerier meegegeven.
Ongeveer een half uur later kwam dezelfde man terug. De jongen vroeg om sieraden en zei dat deze anders gestolen zouden worden. Ook de sieraden moesten in de kluis van de Rabobank worden bewaard. [slachtoffer 8] heeft vervolgens oorbellen, een ring en een armband aan de man meegegeven.
Een dag later, op 23 juni 2023, werd de zoon van [slachtoffer 8] gebeld door de Rabobank met betrekking tot bijzondere transacties op de bankrekening van [bedrijfsnaam] B.V. In totaal bleek er op 22 en 23 juni 2023 voor een totaalbedrag van € 328.406,23 van de bankrekening te zijn gehaald. Van dit bedrag is in totaal € 4.940,00 opgenomen bij een geldautomaat gelegen aan het Jonckbloetplein in Den Haag. Het resterende bedrag is overgeboekt naar verschillende buitenlandse bankrekeningen.
3.4.4.1 Betrokkenheid van verdachte
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat [slachtoffer 8] door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het beschikbaar stellen van sieraden en haar gegevens en bankpassen, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op de bankrekening van [bedrijfsnaam] B.V. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet als medepleger, betrokken is geweest bij de oplichting van [slachtoffer 8] en overweegt daartoe als volgt.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Washington” heeft op 3 oktober 2023 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning gelegen aan [adres 2] in ’s-Hertogenbosch. Verdachte heeft verklaard regelmatig te verblijven in deze woning. Tijdens de doorzoeking werd naast de slaapplaats van verdachte, op de salontafel, een zwarte iPhone 13 Pro Max aangetroffen en in beslag genomen. Op de telefoon was de app “Snapchat” gedownload. In deze app was ingelogd met het account “ [accountnaam 1] ”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de iPhone 13 Pro Max en het Snapchataccount “ [accountnaam 1] ” van hem zijn, maar dat hij de telefoon met enige regelmaat uitleende aan anderen. De vraag aan wie hij die telefoon uitleende, heeft verdachte niet beantwoord. De rechtbank concludeert bij gebreke van enig (reëel) alternatief scenario, op basis van bovenstaande gegevens, dat verdachte ten tijde van de oplichting van [slachtoffer 8] de gebruiker van de telefoon en het Snapchataccount “ [accountnaam 1] ” is geweest.
Na de inbeslagname is de iPhone 13 Pro Max middels daartoe bestemde forensische apparatuur uitgelezen. In de telefoon is een snapchatgesprek aangetroffen tussen “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 2] ”. Het gesprek heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. In het gesprek is te lezen dat “ [accountnaam 1] ” de volgende berichten stuurt:
18:25 uur:
“ [adres 3] , [postcode 2] Leidschendam”
18:33 uur:
“ [valse naam] ”
18:33 uur:
“Opdracht id code [id code] ”
18:34 uur:
“Namens de Rabobank”
20:23 uur:
“ [nummer] ”
20:23 uur
: “Lukt?”
De rechtbank stelt vast dat het door “ [accountnaam 1] ” genoemde adres gelijk is aan het adres van het slachtoffer [slachtoffer 8] . Bovendien komen de datum en het tijdstip van het chatgesprek overeen met de datum en het tijdstip van de oplichting. Voorts volgt uit het dossier dat [slachtoffer 8] tijdens het telefoongesprek met de zogenaamde medewerker van de fraudehelpdesk van de Rabobank aantekeningen heeft gemaakt op een notitieblok. Als aantekeningen heeft [slachtoffer 8] opgeschreven: “ [nummer] ”, “Rabo [valse naam] ”, “ [id code] ” en “ [nummer] ”.
De rechtbank stelt vast dat de aantekeningen van [slachtoffer 8] grote gelijkenissen vertonen met de inhoud van de berichten die zijn verstuurd door “ [accountnaam 1] ”, waarvan de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat dit verdachte moet zijn geweest.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en de overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de rol van de verdachte bij de oplichting van [slachtoffer 8] met name die van coördinator achter de schermen is geweest. Verdachte gaf met gebruikmaking van het Snapchataccount “ [accountnaam 1] ” de benodigde informatie door aan de mededaders en stuurde hen aan. Uit het chatgesprek met “ [accountnaam 2] ”, de koerier, kan worden afgeleid dat verdachte het adres van [slachtoffer 8] , een ophaalcode, de naam die de koerier moest gebruiken en de tekst die de koerier moest zeggen – namelijk dat hij namens de Rabobank kwam – doorgaf. Gelet op de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als aanstuurder betrokken is geweest bij de oplichting van [slachtoffer 8] .
Op grond van de hiervoor beschreven modus operandi stelt de rechtbank vast dat elke bankhelpdeskfraude steeds door ten minste twee daders werd gepleegd. Er was in elk geval sprake van een nepbankmedewerker die belde (de beller), iemand die de pinpassen ophaalde (de koerier), terwijl [slachtoffer 8] aan de praat werd gehouden door de beller en iemand die instructies gaf en bezig was met het aansturen van de koerier. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband. Het gegeven dat niet kan worden vastgesteld wie exact de mededaders waren bij de desbetreffende oplichting van [slachtoffer 8] doet hieraan niet af. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van verdachte, zoals hiervoor beschreven die van aanstuurder, van zodanig gewicht is geweest dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van medeplegen van oplichting van slachtoffer [slachtoffer 8] . De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
3.4.4.3 Diefstal met een valse sleutel (feit 2)
Met de door oplichting verkregen inloggegevens voor de internetbankierenomgeving en de pinpas met bijbehorende pincode is in totaal € 328.406,23 weggenomen van de bankrekening van [bedrijfsnaam] B.V. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte als medepleger betrokken was bij de oplichting van [slachtoffer 8] , acht zij hem als medepleger ook verantwoordelijk voor de daaropvolgende diefstal met een valse sleutel, te weten het overboeken van gelden via de internetbankierenomgeving en het pinnen met de pinpas van [slachtoffer 8] . De oplichting stond volledig ten dienste van de diefstal: zonder de oplichting was de diefstal niet mogelijk geweest.
3.4.4.4 Nadere overweging: voortgezette handeling of samenloop?
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten sprake is van een voortgezette handeling, dan wel eendaadse samenloop. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor de voortgezette handeling is het van belang of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen zodanig nauw met elkaar samenhangen, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.De rechtbank stelt voorop dat er in dit geval weliswaar samenhang zit tussen de bewezenverklaarde feiten, maar dat het desondanks afzonderlijke gedragingen betreft. Verdachte en zijn mededaders hebben de betreffende bankpas en inloggegevens voor de internetbankierenomgeving door middel van oplichting verkregen waarna geld is gepind met de bankpas die van het slachtoffer is weggenomen en geld is overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen via de internetbankierenomgeving. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een voortgezette handeling, maar dat het gaat om afzonderlijke strafbare handelingen, waar telkens een nieuw ongeoorloofd wilsbesluit van de verdachte aan ten grondslag ligt.
Bij de beoordeling of sprake is van eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de overtreden strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de overtreden strafbepalingen meer dan enigszins uiteenloopt. Daarnaast gaat het in essentie niet om hetzelfde feitencomplex. De gedragingen leveren geen samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt.
3.4.4.5 Eenvoudig witwassen
Gelet op bovenstaande bewezenverklaring van medeplegen aan oplichting (feit 1) en medeplegen aan diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat het geldbedrag van € 328.406,23 en de sieraden een criminele herkomst hadden nu deze voorwerpen uit eigen misdrijf afkomstig waren.
Nu voornoemde voorwerpen naar het oordeel van de rechtbank onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dient te worden beoordeeld of op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden een gedraging van de verdachte kan worden vastgesteld, die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben van deze voorwerpen. Die gedraging moet gericht zijn op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het uit eigen misdrijf verkregen geldbedrag en de sieraden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn mededaders het geldbedrag van € 328.406,23 hebben verworven. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat het grootste gedeelte van het weggenomen bedrag is overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen van derden. Voorts is een bedrag van € 4.940,00 met pintransacties contant opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen in de kern evenwel niet meer dan verwervingshandelingen die niet tegelijk ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze gelden.
Tot eenzelfde oordeel komt de rechtbank ten aanzien van de sieraden. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat verdachte en zijn mededaders een gedraging hebben verricht die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de door eigen misdrijf verkregen sieraden.
De rechtbank komt dus niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde (eenvoudige) witwassen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.