ECLI:NL:RBDHA:2024:14436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
09/277215-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zwakbegaafde verdachte voor seksueel binnendringen van kwetsbaar persoon

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986 in Suriname, die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een kwetsbaar persoon. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De verdachte was aangeklaagd voor het betasten van de borsten en het seksueel binnendringen van een vrouw, aangeduid als [naam 1], die volgens het dossier een verstandelijke beperking had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 tot 7 maart 2019 seksuele handelingen heeft gepleegd met [naam 1], die een IQ van 45 had en sociaal-emotioneel functioneerde op het niveau van een kind van 3 tot 7 jaar. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte wist of had moeten weten van de kwetsbaarheid van [naam 1]. De officier van justitie en de verdediging pleitten beide voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de verstandelijke beperking van [naam 1] en dat hij niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de aanklacht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/277215-22
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 december 2023 (pro forma) en 5 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 tot 7 maart 2019 te 's-Gravenhage, met [naam 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het (meerdere malen)
- betasten van de borsten van die [naam 1] en/of
- brengen/houden van zijn, verdachte's, penis in de vagina van die [naam 1]

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
Voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat de verdachte met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel een aan zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte in de periode van 5 tot en met 7 maart 2019 bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ) laminaat kwam leggen en dat in die periode tussen hen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte het lichaam van [naam 1] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of [naam 1] een kwetsbaar persoon is, beschermd door artikel 243 Sr, en of de verdachte hier ook wetenschap van had.
Is [naam 1] een kwetsbaar persoon zoals bedoeld in artikel 243 Sr?
Uit het verslag diagnostisch onderzoek MEE, opgesteld door M. Kemper, psycholoog, volgt dat [naam 1] een IQ van 45 heeft. Haar sociaal-emotioneel functioneren lijkt overeen te komen met dat van een kind tussen de 18 en 36 maanden, tot maximaal 3 tot 7 jaar. [naam 1] heeft beperkingen in haar sociaal aanpassingsvermogen en beperkte cognitieve vaardigheden. Daarnaast worden bijkomende problemen in het gedrag gezien en lijkt sprake te zijn van een disharmonie in het cognitief en sociaal-emotioneel vermogen. De psycholoog rapporteert verder dat de [naam 1] zich afhankelijk opstelt in contacten met anderen en zich uitdagend gedraagt in contacten met mannen. [naam 1] heeft moeite om in te schatten wat passend gedrag is. De psycholoog concludeert dan ook dat [naam 1] onvoldoende weerbaar is en kwetsbaar voor misbruik.
De rechtbank is van oordeel dat de verstandelijke beperking van [naam 1] kan worden aangemerkt als een 'zodanige verstandelijke handicap dat zij niet in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden', zoals bedoeld in artikel 243 Sr. Vanwege deze beperking was [naam 1] niet in staat om ten aanzien van de seksuele handelingen van de verdachte haar wil te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Wist de verdachte dat?
De verdachte heeft verklaard dat hij zowel fysiek als verbaal niets heeft gemerkt van de verstandelijke beperking van [naam 1] en dat hij hiervan ook niet op de hoogte was gesteld. De vraag in deze zaak is dan ook of de verdachte, gelet op alle omstandigheden, had moeten weten van de beperking van [naam 1] en van het gevolg daarvan voor haar vermogen om haar wil te bepalen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier volgt dat [naam 1] zelfstandig woont met begeleiding vanuit Humanitas. Verder werkt [naam 1] op een sociale werkplek waar ze met de tram naartoe gaat. Uit de verklaring van trajectcoördinator [naam 2] volgt dat dit aangeleerd gedrag is en dat mensen haar daarom vaak kunnen overschatten. Dat [naam 1] snel wordt overschat volgt ook uit het rapport van MEE.
Uit diverse onderzoeken naar de verdachte, waaronder het Pro Justitia rapport van 26 maart 2024, blijkt dat de verdachte functioneert op een zwakbegaafd cognitief niveau. Dr. D.J. Vinkers, psychiater, acht het mogelijk dat dit er voor gezorgd heeft dat de verdachte zich niet gerealiseerd heeft dat [naam 1] verstandelijk beperkt was.
Ook T. van Kuijk, GZ-psycholoog, rapporteert dat gezien de cognitieve beperktheid van de verdachte, het niet onvoorstelbaar is dat hij moeite heeft met het inschatten van andermans vaardigheden, beperkingen en grenzen. De psycholoog rapporteert verder dat gezien de aard van de problematiek met zekerheid gezegd kan worden dat zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de zwakbegaafdheid van de verdachte ook in de ten laste gelegde periode aanwezig zijn geweest en van invloed zijn geweest op zijn denken, voelen en handelen.
Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid vastgesteld worden dat de verdachte moet hebben geweten dat [naam 1] leed aan een zodanige verstandelijke beperking dat zij haar wil niet of onvolkomen mate kon bepalen.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. van de Griend, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. V.C. Padberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2024.