In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. Verweerder hanteert sinds 15 januari 2024 het first-in first-out (fifo)-principe in nareiszaken en heeft verzocht om aanhouding van beroepen tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat dit de prikkel voor verweerder om snel te beslissen zou wegnemen.
Eiser heeft zijn aanvraag op 24 juli 2023 ingediend, en de rechtbank gaat ervan uit dat deze kort daarna is ontvangen. Verweerder had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 31 januari 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. De rechtbank concludeert dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is. Verweerder moet alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe voor de gemaakte proceskosten en bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 augustus 2024.