ECLI:NL:RBDHA:2024:14417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
NL24.26746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door gebrek aan procesbelang

Op 6 augustus 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag op 28 juni 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Tijdens de zitting op 25 juli 2024 is het beroep behandeld, maar eiser heeft op 2 augustus 2024 de opvang verlaten zonder de minister of zijn gemachtigde op de hoogte te stellen van zijn verblijfsplaats. Dit heeft geleid tot de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 1 juli 2024, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel vanuit wordt gegaan dat hij geen bescherming meer zoekt. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om van deze lijn af te wijken.

Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 6 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft de minister bepaald dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Ethiopië en dat eiser een inreisverbod van twee jaar krijgt opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL24.26747), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Op de zitting is het onderzoek geschorst en is (de gemachtigde van) eiser in de gelegenheid gesteld om bij eiser na te vragen of hij in het bezit is van zijn originele Ethiopische geboorteakte. Als dat het geval is zal dit document, inclusief vertaling, aangeboden worden aan Bureau Documenten. Verder is besproken dat de rechtbank binnen een redelijke termijn een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verwacht over het interstatelijke vertrouwensbeginsel bij leeftijdsregistratie. Met partijen is overeengekomen dat zij na bekendmaking van deze uitspraak daarop zullen kunnen reageren alsook op de vertaling van de geboorteakte en eventuele onderzoeksresultaten van Bureau Documenten.
2. De minister heeft de rechtbank op 8 augustus 2024 bericht dat eiser op 2 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op informatie van de Vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).
3. In de schriftelijke reactie van 3 september 2024 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat zij op 9 augustus 2024 bij eiser heeft geïnformeerd of hij de procedure wil handhaven. Daar heeft zij geen reactie van eiser op ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De rechtbank overweegt dat wanneer een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd en met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024. [2]
5. Uit de door de minister overgelegde bijlage blijkt dat het COa heeft genoteerd dat eiser sinds 2 augustus 2024 uit de opvang is gegaan en met onbekende bestemming is vertrokken. Verder heeft de gemachtigde van eiser aangegeven geen contact meer te hebben met eiser.
6. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. In dit geval heeft eiser namelijk de opvang verlaten, de minister en de gemachtigde niet op de hoogte gesteld van zijn verblijfsplaats en heeft hij ook geen contact meer met zijn gemachtigde. Dit maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken van concrete aanknopingspunten om hiervan af te wijken. Daarom is er geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep en is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.