ECLI:NL:RBDHA:2024:14409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.28195 en NL24.28196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van Kosovaarse eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, met de Kosovaarse en Servische nationaliteit, heeft op 7 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 14 juli 2024 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser heeft aangevoerd dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder deze vrees niet geloofwaardig heeft kunnen achten. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn veroordeling in 2006 aantonen, maar deze bewijzen niet dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren. De rechtbank concludeert dat Kosovo en Servië als veilige landen van herkomst kunnen worden aangemerkt, en dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst ook op het feit dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische klachten, waardoor het verzoek om uitstel van vertrek niet kan worden toegewezen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28195 en NL24.28196
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. P.M. Langereis),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 7 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, I. Berisha als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Kosovaarse en de Servische nationaliteit en is geboren op
[geboortedatum] 1981. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met de staat in Kosovo die eiser heeft vergiftigd en wil executeren.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. De problemen met de Kosovaarse staat heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden. Eiser heeft documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2006 strafrechtelijk veroordeeld is voor het aanbrengen van levensbedreigende verwondingen aan een persoon en dat hij hiervoor een gevangenisstraf heeft uitgezeten. Uit deze documenten blijkt echter niet dat hij vergiftigd is door de staat en dat de staat hem wil executeren. Eisers verklaringen dat de Kosovaarse staat hem wil executeren berusten enkel op zijn eigen vermoedens en aannames. Omdat zowel Kosovo als Servië zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst, is de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond [1] . Aan eiser is geen uitstel van vertrek verleend omdat hij zijn gestelde psychische problemen niet onderbouwd heeft met documenten. Tot slot is aan eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ten eerste had verweerder niet uit mogen gaan van het medisch advies van MediFirst waarin is geconcludeerd dat eiser gehoord kon worden. Verweerder had nader onderzoek moeten doen gelet op eisers psychische gesteldheid. MediFirst beschikt niet over de benodigde specialisatie om vast te stellen of er sprake is van psychische problematiek. Daarnaast is het voornemen tegenstrijdig over de documenten die van eiser verwacht kunnen worden. Verder zijn eisers verklaringen in het gehoor bij de Koninklijke Marechaussee en in het gehoor bij verweerder niet inconsistent en had verweerder dit niet pas mogen tegenwerpen in het besluit zonder hiernaar gevraagd te hebben tijdens het gehoor. Ook is het gegeven dat eiser de politie heeft gebeld toen hij door zijn buren werd bedreigd niet tegenstrijdig met zijn vrees voor de Kosovaarse autoriteiten. In het bestreden besluit is verweerder daarnaast niet ingegaan op het standpunt van eiser dat aan hem uitstel van vertrek moet worden verleend om medische redenen. Tot slot kunnen Servië en Kosovo niet aangemerkt worden als veilige landen van herkomst voor eiser. In Servië is het niet veilig voor etnisch Albanezen zoals eiser. In Kosovo is eiser niet veilig gelet op zijn relaas en omdat er onvoldoende voorzieningen zijn voor mentale gezondheidszorg.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiser heeft een gehoor veilig land van herkomst gehad. Voorafgaand aan een gehoor veilig land van herkomst vindt normaal gesproken geen medisch onderzoek plaats. [2] In eisers geval is ervoor gekozen om hem alsnog tijdens het gehoor door MediFirst te laten zien. De hoormedewerker heeft de arts van MediFirst geïnformeerd over het verloop van het gehoor in de ochtend en over de warrige verklaringen van eiser. De arts van MediFirst heeft geconcludeerd dat eiser gehoord kan worden en er zijn geen medische klachten gebleken tijdens het onderzoek.
5.1.
Een advies van MediFirst is een deskundigenadvies. Wanneer verweerder een advies van MediFirst aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. [3] Indien verweerder heeft voldaan aan de vergewisplicht, kan een asielzoeker de uitkomst van het advies alleen succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk niet inzichtelijk zou zijn. Verweerder heeft daarom uit mogen gaan van het advies van MediFirst.
5.2.
Dat er voorbeelden zijn van zaken waarin door MediFirst is geoordeeld dat iemand gehoord kon worden maar uit het oordeel van een BIG-geregistreerde arts of andere specialist bleek dat iemand niet gehoord kon worden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ten eerste is het medisch advies in eisers geval opgesteld door een BIG-geregistreerde arts. Daarnaast heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat in zijn geval een andere specialist geoordeeld heeft dat er sprake is van psychische problemen waardoor eiser niet gehoord kon worden.
5.3.
Verweerder heeft ook geen nader medisch onderzoek hoeven verrichten bijvoorbeeld door eiser nogmaals door MediFirst te laten zien of door eiser een psychologisch onderzoek aan te bieden. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld door eiser te laten zien door MediFirst tijdens het gehoor, terwijl dit niet gebruikelijk is bij een gehoor veilig land van herkomst. Eiser heeft niet onderbouwd dat er een nog verdergaande plicht tot onderzoek naar de gezondheidssituatie van een asielzoeker bestaat dan een onderzoek door MediFirst. Het lag op de weg van eiser om zelf medische gegevens aan te dragen waaruit blijkt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van het advies van MediFirst. Eiser heeft dit niet gedaan. Op de zitting heeft eisers gemachtigde toegelicht dat eiser in detentie in een afhankelijke situatie zit en dat een grote mate van zelfstandigheid van hem wordt verwacht omdat hij zelf een afspraak moet maken bij de medische dienst. Eiser vindt het lastig om formulieren in te vullen en er is bij hem sprake van een wisselend probleembesef. Eisers gemachtigde heeft daarom geprobeerd om zelf een afspraak voor eiser te maken, maar dit was niet mogelijk. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor deze situatie, maakt dit niet dat de verantwoordelijkheid bij verweerder is komen te liggen om nader onderzoek te doen omdat er op dit moment, naast de verklaringen van eisers gemachtigde, geen onderbouwing is van eisers psychische klachten.
6. Verweerder heeft eisers problemen met de Kosovaarse autoriteiten ongeloofwaardig kunnen vinden. Los van de vraag of eiser in het gehoor bij verweerder tegenstrijdig heeft verklaard met het gehoor bij de Koninklijke Marechaussee, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers verklaringen dat de Kosovaarse staat hem wil executeren enkel zijn gebaseerd op zijn eigen vermoedens. Uit de documenten die eiser heeft overgelegd van zijn veroordeling uit 2006 en zijn voorwaardelijke vrijlating, blijkt niet dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren. Het woord ‘ekzekutimin’ waar eiser dit uit afleidt, is door de tolk vertaald als ‘uitvoeren’. Hoewel verweerder in het voornemen aan eiser tegen heeft geworpen dat hij geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven en dat hij onvoldoende documenten heeft gegeven, heeft verweerder deze punten in het bestreden besluit laten vallen.
7. Eisers beroepsgrond dat Kosovo voor hem niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, slaagt niet. Eiser heeft zijn asielrelaas niet aannemelijk gemaakt. Dat er mogelijk onvoldoende voorzieningen zijn voor mentale gezondheidszorg ziet niet op de veiligheid van Kosovo, en bovendien heeft eiser zijn gestelde psychische problemen niet onderbouwd.
8. Ook eisers beroepsgrond dat Servië voor hem niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, slaagt niet. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank inhoudelijk in moeten gaan op de artikelen over discriminatie van etnisch Albanezen in Servië waar eiser in zijn zienswijze op heeft gewezen. Door alleen te verwijzen naar het beleid waarin geen uitzonderingspositie geldt voor etnisch Albanezen, is verweerder hier onvoldoende gemotiveerd op ingegaan. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. [4] Uit de artikelen blijkt namelijk naar het oordeel van de rechtbank niet dat etnisch Albanezen te vrezen hebben voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hoewel er sprake is van discriminatie tegen etnisch Albanezen blijkt niet dat deze discriminatie zover gaat dat zij hierdoor zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Dit blijkt ook niet uit eisers eigen verklaringen.
9. Verweerder is in het bestreden besluit wel ingegaan op eisers standpunt dat aan hem uitstel van vertrek zou moeten worden verleend om medische redenen. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat niet gebleken is van medische of psychische problematiek waardoor uitstel van vertrek zou moeten worden verleend en dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd ter onderbouwing hiervan.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Gelet op het geconstateerde gebrek in overweging 8 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,-. [5]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie artikel 3.109ca, eerste lid, onder c in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2539.
4.Zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.