In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, met de Kosovaarse en Servische nationaliteit, heeft op 7 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 14 juli 2024 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.
Eiser heeft aangevoerd dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder deze vrees niet geloofwaardig heeft kunnen achten. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn veroordeling in 2006 aantonen, maar deze bewijzen niet dat de Kosovaarse overheid hem wil executeren. De rechtbank concludeert dat Kosovo en Servië als veilige landen van herkomst kunnen worden aangemerkt, en dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst ook op het feit dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische klachten, waardoor het verzoek om uitstel van vertrek niet kan worden toegewezen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 september 2024.