ECLI:NL:RBDHA:2024:14386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.13152 en NL24.13155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning op basis van humanitaire gronden en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'humanitair niet tijdelijk'. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres, geboren in 1973 en van Kameroense nationaliteit, had op 20 juni 2022 een verblijfsvergunning aangevraagd, maar deze werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 2 september 2022. De afwijzing werd bevestigd in een besluit van 21 maart 2024 na bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft op 20 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM voldoende heeft afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij al jarenlang in Nederland woont en geworteld is in de samenleving. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft en dat haar banden met Kameroen sterker zijn dan die met Nederland. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Đukić, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13152 en NL24.13155
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 2 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Kameroense nationaliteit. Eiseres heeft op 20 juni 2022 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’ aangevraagd.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het besluit is niet in strijd met eiseres haar privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft de belangen van eiseres afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste nu er sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de belangenafweging, die hij in het kader van artikel 8 van het EVRM dient te maken, ten onrechte in haar nadeel laten uitvallen. Eiseres woont namelijk al jarenlang in Nederland, is geworteld in de Nederlandse samenleving en heeft geen banden met Kameroen. Eiseres heeft in dat kader verwezen naar verschillende arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [2] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2014. [3] Verder is de situatie in Kameroen voor Engelstalige Christenen uiterst slecht te noemen. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat eiseres privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft. De vraag die voorligt is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
Privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM
5. Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven van de vreemdeling rechtvaardigt, dient er een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij inmiddels al een
lange tijd in Nederland woont (ongeveer 16 jaar). Verweerder heeft hier echter tegenover kunnen plaatsen dat zij geen rechtmatig verblijf heeft (gehad) in Nederland en al lange tijd weet dat zij hier niet mag zijn. Dat eiseres, in de ongeveer 16 jaren dat zij in Nederland verblijft, privéleven is aangegaan, komt om die reden voor haar eigen rekening en risico. De verklaringen van derden die eiseres in dit verband heeft overgelegd, doen hier dan ook niet aan af. De banden die eiseres met Nederland heeft opgebouwd zijn immers inherent aan een dergelijke verblijfsduur en zijn niet bijzonder. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres ongeveer 35 jaar oud was toen zij in Nederland kwam wonen, dat zij het grootste deel van haar leven in Kameroen heeft gewoond, zij de taal spreekt en de gebruiken en cultuur van het land kent en daar een man en kinderen heeft. Haar banden met Kameroen zijn daarom sterker dan haar banden met Nederland. Dat eiseres geen banden heeft met Kameroen wordt dan ook niet gevolgd. Gelet hierop mag verweerder ervan uitgaan dat eiseres in Kameroen, net als in Nederland, ook een netwerk kan opbouwen. Tot slot heeft eiseres in Nederland geen vaste woon- of verblijfsplaats, werkt zij hier niet en volgt zij geen studie. Hetgeen eiseres bij vertrek uit Nederland moet opgeven is dan ook beperkt. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij in 2023 asiel heeft aangevraagd in België. Dit geldt ook voor het feit dat eiseres geen geldig paspoort heeft overgelegd en eerder in Nederland onherroepelijk is veroordeeld voor het doen van valse aangifte van mensenhandel.
6.2
De arresten en uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen maken het voorgaande niet anders. [5] In de aangehaalde arresten en uitspraak gaat het voornamelijk om minderjarigen die het merendeel van hun leven in het land van ontvangst hebben gewoond en daardoor ook geen banden hebben met het land van herkomst. Dit is anders dan de situatie van eiseres. Zij was immers niet minderjarig bij aankomst in Nederland en heeft het merendeel van haar leven in Kameroen gewoond. De rechtbank wijst erop dat verweerder uitvoerig is ingegaan op de aangehaalde uitspraken in het bestreden besluit van 21 maart 2024. Eiseres heeft in het beroepschrift, net als in het bezwaarschrift, voor geen van de uitspraken voldoende onderbouwd waarom het volgens haar wel om vergelijkbare gevallen gaat. Eiseres merkt slechts in algemene zin op dat er in deze zaken sprake is van een lange verblijfsduur en integratie in het land van ontvangst en er geen terugkeer naar het land van herkomst is geweest. In geen van de uitspraken is geoordeeld dat deze algemene omstandigheden op zichzelf een positieve verplichting met zich meebrengen om een verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres voert ook geen bijzondere omstandigheden aan op grond waarvan een dergelijke verplichting in haar geval wel zou kunnen bestaan.
6.3
Over de algemene situatie in Kameroen voor Engelstalige Christenen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat asielgerelateerde aspecten in strijd met de werkinstructie [6] van verweerder onvoldoende in de belangenafweging zijn betrokken. Uit de betreffende werkinstructie volgt dat verweerder in de belangenafweging rekening kan houden met persoonlijke asielgerelateerde omstandigheden. In dit geval heeft eiseres verwezen naar de algemene veiligheidssituatie in Kameroen. Uit de enkele verwijzing naar de algemene veiligheidssituatie in verband met eiseres haar geloofsovertuiging blijkt echter niet dat eiseres in Kameroen geen privéleven zou kunnen opbouwen en uitoefenen.
6.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet vrijgesteld hoeft te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen in de belangenafweging en zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Hoorplicht
7. Dat de hoorplicht is geschonden volgt de rechtbank niet. De hoogste
bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de
bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder
mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op wat in het primaire besluit is overwogen en hetgeen in bezwaar is aangevoerd, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was. De enkele omstandigheid dat verweerder zich niet heeft verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in de bezwaarfase betekent niet dat verweerder alleen daarom al was gehouden om te horen.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft op goede gronden de aanvraag van eiseres afgewezen en haar een inreisverbod opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] .
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N. Đukić, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de arresten Khan t. Duitsland van 23 april 2015 (38030/12), Maslov t. Oostenrijk van 23 juni 2008 (1638/03) Butt t, Noorwegen van 4 december 2012 (47017/09) en Jeunesse t. Nederland, van 3 oktober 2014 (12738/10) van het EHRM.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Eiseres heeft verwezen naar de uitspraken van het EHRM in de zaken Khan tegen Duitsland van 23 april 2015, Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008, Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012, Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014 en een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:10182).
6.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
7.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, Awb.