In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 4 december 2022 ingediend, en de minister had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft de minister op 8 mei 2024 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn nog geen besluit was genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, in aanwezigheid van griffier mr. T. Rommes, en is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen de gestelde termijn een besluit op de aanvraag bekend te maken, en heeft het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.