ECLI:NL:RBDHA:2024:14322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
8 september 2024
Zaaknummer
NL24.5799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van drie eisers, van Eritrese nationaliteit, tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvragen werden afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, met een besluit van 7 november 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd bij een besluit van 24 januari 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de identiteit van de biologische ouders van de eisers en de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt. De eisers, die de broers en zus zijn van de referente, stelden dat zij pleegkinderen zijn van de referente, die in Nederland verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft. De rechtbank concludeert dat de documenten die door de referente zijn overgelegd, onvoldoende bewijs leveren voor de gestelde hoedanigheid van pleegouder. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat de biologische ouders zijn overleden of dat zij niet in staat zijn om voor de eisers te zorgen.

De rechtbank wijst erop dat de eisers in bewijsnood verkeren, maar dat dit geen rol meer speelt in de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de aanvraag om een mvv terecht is afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]

[naam] eiseres,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de Minister van Asiel en Migratie(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder,
(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de handhaving van de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 7 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 januari 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referente [naam] en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het besluit van 24 januari 2024 in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over wie gaat het?
5. Referente, [naam] , geboren op [geboortedatum 2] , is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eisers zijn de broers en zus van referente. Zij wil eisers, van wie zij stelt dat ze haar pleegkinderen zijn, laten overkomen naar Nederland. Daarom heeft zij ten behoeve van hen een (herhaalde) aanvraag ingediend voor een mvv op 3 december 2021, welke aanvraag bij besluit van 7 november 2022 is afgewezen.
Waarom is de aanvraag afgewezen?
6. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op het volgende. Referente heeft een overlijdensakte van de gestelde biologische moeder overgelegd en een gemeentelijke verklaring. Die zijn nader onderzocht door Bureau Documenten en zijn hoogstwaarschijnlijk niet echt bevonden. De kopieën van de doopakten zijn niet opgestuurd naar Bureau Documenten voor nader onderzoek. Op grond van deze documenten kan niet worden vastgesteld wie de ouders van eisers zijn, maar ze vormen wel een begin van bewijs op grond waarvan referente het voordeel van de twijfel wordt gegund. Om die reden wordt referente gehoord. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag afgewezen omdat referente de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie tussen de biologische ouders van referente en eisers niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de biologische ouders zijn overleden dan wel dat zij om enige andere reden niet aanwezig zijn of niet in staat zijn om voor eisers te zorgen. Dit doet in sterke mate afbreuk aan de door referente gestelde hoedanigheid van pleegouder van eisers. Verder is ook onvoldoende aangetoond of aannemelijk gemaakt dat tussen referente en eisers een feitelijke pleegsituatie bestond.
Waarom zijn eisers het hier niet mee eens?
7. Eisers voeren in beroep onder meer aan dat zij wat betreft het door hen gestelde overlijden van de vader in bewijsnood verkeren. Daarbij wordt gewezen op het algemeen ambtsbericht Eritrea van 2023. De algemene situatie in Eritrea wat betreft het afgeven van documenten door de autoriteiten is bekend. Het is lastig om een eenduidig beeld te schetsen van de afgifte en bezit van documenten. Een administratief systeem en regels op papier ontbreken en sinds 2014 zijn er niet of nauwelijks identiteitskaarten afgegeven. Eisers stellen dat onvoldoende gemotiveerd is waarom toch van hen wordt verwacht dat zij het overlijden van hun vader aantonen met documenten en dat hun het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, zeker nu ook bekend is dat juist de situatie in het leger zich kenmerkt door willekeur. Ter ondersteuning is in dit verband gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2022 [1] .
Toetsingskader
8. Voor het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de identiteit van de familieleden en de familierechtelijke relatie zijn aangetoond [2] . In nareiszaken moet verweerder een integrale beoordeling maken van alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen tenzij een vreemdeling zijn deel van de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen. Daarbij betrekt hij ook alle andere relevante elementen van het desbetreffende geval. De eisen die verweerder aan het geleverde bewijs stelt, moeten evenredig zijn aan die elementen. Bovendien moet verweerder gemotiveerd beoordelen of een vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient. Met name het belang van betrokken minderjarige kinderen speelt hierbij een belangrijke rol. [3]
8.1.
In aanvulling op de wet- en regelgeving en rechtspraak die hiervoor is opgenomen geldt voor een nareisaanvraag van een gesteld pleegkind dat verweerder moet beoordelen of dat pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw neergelegde vereiste dat het op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort. De pleegrelatie moet dus worden beoordeeld aan de hand van de situatie ten tijde van de inreis van de referent in Nederland. [4]
8.2.
Verder kan, anders dan bij biologische kinderen, bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in een familierelatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken. In paragraaf C2/4.1.2.2 van de Vc staat welke omstandigheden daarbij door verweerder worden betrokken.
8.3.
De rechtbank moet het standpunt van verweerder over de feitelijke gezinsband terughoudend toetsen en zich beperken tot de vraag of verweerder zijn standpunt over de feitelijke gezinsband, bezien in het licht van wat de vreemdeling en referent naar voren hebben gebracht, deugdelijk heeft gemotiveerd [5] .
Beoordeling
9. De rechtbank stelt voorop dat na de hiervoor onder 8. aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 de vraag of sprake is van bewijsnood geen rol meer speelt, gelet op de integrale beoordeling die verweerder moet maken.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis van de overgelegde documenten en afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie tussen de biologische ouders en eisers niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de biologische ouders zijn overleden. De rechtbank volgt ook verweerders standpunt dat een overlijdensakte (en het ontbreken daarvan) in die zin ook niet veel betekenis heeft indien niet vast is komen te staan wie de persoon zoals vermeld op de akte is, en wat de familierechtelijke relatie tussen deze persoon en eisers is. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat zij in de gelegenheid moeten worden gesteld tot het doen van een DNA-onderzoek. Mogelijk kan met een dergelijk onderzoek weliswaar de broer/zus verhouding vastgesteld worden, maar daarmee is nog niet gegeven wie de biologische ouders zijn. Hier komt bij dat er wel degelijk nader onderzoek heeft plaatsgevonden nu er op 6 juli 2022 een gehoor nareis met referente en op 14 december 2023 een hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden. Nu de identiteit, de familierechtelijke relatie en het overlijden niet aannemelijk is gemaakt, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de biologische ouders niet aanwezig zijn of niet in staat zijn om voor eisers te zorgen en dat dit in sterke mate afbreuk doet aan de door referente gestelde relatie als pleegouder van eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
9. In beroep is aangevoerd dat ten aanzien van de belangenafweging is uitgegaan van onjuiste informatie voor wat betreft het inkomen van referente.
9.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit feiten en omstandigheden meegenomen die in het kader van een beoordeling van artikel 8 van het EVRM volgens hem relevant zijn en is tot de overtuiging gekomen dat van familie- of gezinsleven tussen eisers en referente geen sprake is. Er heeft verder een belangenafweging plaatsgevonden in het bestreden besluit en die is in het nadeel van referente en eisers uitgevallen. In het verweerschrift is gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 [6] .
10. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers ziet op de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024. Nu verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat er tussen eisers en referente geen sprake is van beschermenswaardig familieleven, en daarbij alle relevante individuele omstandigheden zijn betrokken, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank geen belangenafweging hoeven te verrichten.

Conclusie

11. Verweerder heeft de aanvraag van eisers om een mvv terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.C2/4.1.2 Vreemdelingencirculaire (Vc) gelezen in samenhang met C2/4.1.5 Vc.
3.Zie uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
4.Bijvoorbeeld Afdeling 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25.
5.Bijvoorbeeld Afdeling 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969.