ECLI:NL:RBDHA:2024:14309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.30280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en beoordeling van voortvarendheid in uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Minister van Migratie en Asiel had op 30 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. Tijdens de zitting op 12 augustus 2024 is de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de Minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van de vreemdeling naar Algerije. De rechtbank oordeelde dat er zicht is op uitzetting, ondanks de vertraging in de aanvraagprocedure. De vreemdeling voerde aan dat zijn belangen om in vrijheid te wachten op de procedure zwaarder wegen dan de belangen van de Minister, maar de rechtbank oordeelde dat de risico's van onttrekking aan het toezicht zwaarder wegen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30280
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. Ullah, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998] .
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting, omdat pas op 14 juni 2024 een laissez passer (lp) aanvraag is verstuurd. Eiser zit al sinds 21 mei 2024 in bewaring. Eiser stelt dan ook dat er geen zicht is op uitzetting binnen afzienbare tijd naar Algerije.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892) geoordeeld dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Op 14 juni 2024 is de lp aanvraag voor eiser ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. De vertegenwoordiger van de minister heeft op zitting verklaard dat op 18 juni 2024, 10 juli en 30 juli 2024 is gerappelleerd op de lp aanvraag. Op 1 augustus 2024 heeft verder een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarmee voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Dat de lp aanvraag pas is verstuurd op 14 juni 2024 heeft te maken met het feit dat eiser eerder nog een asielprocedure had lopen. De rechtbank is van oordeel dat er ook in het geval van eiser zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Dat er nog geen reactie is van de Algerijnse autoriteiten op de lp aanvraag, doet hier niet aan af. De Algerijnse autoriteiten hebben niet aangegeven dat ze voor eiser geen lp zullen afgeven. Ook heeft eiser zelf tot dusver geen (volledige) invulling gegeven aan zijn medewerkingsplicht. De beroepsgronden slagen niet.

Belangenafweging

6. Eiser stelt dat zijn belang om de procedure in vrijheid af te wachten prevaleert boven het belang van de minister. Eiser voert daartoe aan dat hij naar Frankrijk wil vertrekken. Hij heeft daar een partner, met wie hij wil trouwen. Eiser wil dan in Frankrijk een aanvraag voor verblijf bij partner indienen. Eiser heeft ook twee kinderen in Frankrijk wonen waar hij verantwoordelijk voor zegt te zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die eiser aanvoert in het kader van de belangenafweging geen aanleiding zijn om de bewaring op te heffen. Uit de gronden van de maatregel blijkt het risico op onttrekking. Eiser heeft geen verblijfsrecht in Frankrijk, dus kan er ook geen gewaarborgde terugkeer naar Frankrijk plaatsvinden. Verder blijkt er uit de maatregel van bewaring dat eiser tegenstrijdig verklaart over familie in Frankrijk. Zo heeft hij in zijn verklaring in het gehoor voor de inbewaringstelling van 20 mei 2024 niet gesproken over een vrouw en twee kinderen in Frankrijk, maar alleen gezegd dat hij daar (verre) neven zou hebben wonen. Dat eiser een vrouw en twee kinderen zou hebben in Frankrijk is voor de Franse autoriteiten ook geen reden geweest om af te zien van de overdracht aan Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.