ECLI:NL:RBDHA:2024:14202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.29692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Migratie en Asiel had op 19 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.M. Boesjes, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 heeft eiser verklaard van Algerijnse nationaliteit te zijn en dat hij op [geboortedatum] 2003 is geboren. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, ondanks de stelling van eiser dat Algerije hem niet kent en geen laissez passer zal afgeven. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De minister had op 5 juli 2024 een aanvraag voor een laissez passer ingediend bij de Algerijnse autoriteiten, en de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier, en is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29692
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister, (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. El Allachi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser heeft op de zitting verklaard van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a t/m 3e feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt dat in zijn geval het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Hij voert daartoe aan dat Algerije hem niet kent en daarom geen laissez passer (lp) zal afgeven.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892) geoordeeld dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Op 5 juli 2024 heeft de minister een lp aanvraag voor eiser ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en daarop is twee keer gerappelleerd. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarmee voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Verder is de rechtbank van oordeel dat er ook in het geval van eiser zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Dat er na een maand nog geen reactie is op de lp aanvraag, doet hier niet aan af. De vertegenwoordiger van de minister heeft op de zitting toegelicht dat dit mede komt doordat eiser geen documenten heeft aangeleverd die zijn identiteit en nationaliteit onderbouwen. Hierdoor kan het langer duren voordat er een lp wordt afgegeven. Daarbij is ook relevant dat de Algerijnse autoriteiten niet hebben aangegeven dat zij voor eiser geen lp zullen verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.