In deze zaak heeft eiseres, van Syrische nationaliteit, op 10 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als gezinslid van haar referent. Na het uitblijven van een besluit heeft eiseres op 22 september 2023 beroep ingesteld, dat door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen. Op 21 mei 2024 heeft de minister alsnog de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiseres verzocht om te bevestigen of dit besluit aanleiding gaf om het beroep in te trekken, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank wijst op het beleid dat een opvolgend beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is verbeurd. In dit geval is de dwangsom echter volledig verbeurd, waardoor het beroep ontvankelijk is.
De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 21 mei 2024 ongegrond is verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres en draagt de minister op het griffierecht te vergoeden.