ECLI:NL:RBDHA:2024:14114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.32933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de beoordeling van de gronden voor bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft op 20 augustus 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 22 augustus 2024 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 27 augustus 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 4 september 2024 heeft gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a, 3c en 3i voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had geen geldig visum en had zich niet aan zijn verplichtingen gehouden. De rechtbank concludeerde dat de minister niet gehouden was om een lichter middel toe te passen, aangezien er voldoende redenen waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 augustus 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 27 augustus 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 4 september 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1984.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3i. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij op 29 juli 2024 Nederland is binnengekomen via de Luchthaven Rotterdam-The Hague Airport. Eiser is meteen en met een voor hem onbekende reden door de KMar [4] uit de rij gehaald en opgehouden. Eiser stelt dat hij zich niet aan het toezicht heeft kunnen onttrekken, aangezien hij in een ophoudkamer is geplaatst en moest wachten. Tot op heden is eiser constant onder toezicht. Ten aanzien van de zware grond 3i en de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij op eigen gelegenheid en kosten gevolg wil geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Spanje. Hij is immers in het bezit van ruim € 900.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een geldig visum zodat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. De rechtbank is het met eiser eens dat de zware grond 3b ten onrechte aan hem is tegengeworpen. Eiser is direct na aankomst in Nederland aangehouden. Hij had dan ook geen mogelijkheid om zich te melden en kan zich dus niet aan het toezicht hebben onttrokken. Ten aanzien van de zware grond 3i stelt eiser weliswaar dat hij wel wil terugkeren naar Spanje, echter miskent hij daarmee dat hij op grond van het terugkeerbesluit van 30 juli 2024 moet terugkeren naar Marokko. De lichte grond 4d heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd. Eiser beschikte immers over
€ 900. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser daarmee niet zou beschikken over voldoende middelen om terugkeer naar zijn land van herkomst te bekostigen. De overgebleven zware gronden 3a, 3c en 3i, en de lichte gronden 4a en 4c zijn voldoende om een risico op onttrekking aan te nemen en kunnen de maatregel daarom dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, mede gelet op het feit dat eiser in het bezit is van ruim € 900. Daarmee zou hij zijn reis naar Spanje kunnen bekostigen. De gemachtigde van eiser heeft van de KMar vernomen dat eiser waarschijnlijk naar Marokko zal worden uitgezet. Echter eiser woont al ruim anderhalf jaar in Spanje, waar hij ook een verblijfstatus heeft. Gelet hierop had eiser de mogelijkheid dienen te worden geboden om op eigen kosten naar Spanje te kunnen vertrekken.
6. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat eiser tot nu toe niet heeft meegewerkt aan zijn verplichting om terug te keren naar Marokko, mede gelet op eisers stelling dat hij wil terugkeren naar Spanje om zijn verblijf daar te regelen. Hierbij heeft verweerder terecht gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 augustus 2024 waarin is overwogen dat verweerder terecht geen aanknopingspunten heeft gezien om een verblijfsrecht in Spanje aan te nemen. [5] Eiser heeft verder geen concrete omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
Ambtshalve toets [6]
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vb.
4.Koninklijke Marechaussee.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.