ECLI:NL:RBDHA:2024:14103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.32857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring volgberoep in vreemdelingenrechtelijke zaak met Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De rechtbank overweegt dat de nationaliteit van de eiser is bevestigd en dat er een vlucht is geboekt, met een geplande uitzetting op 9 september 2024. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier om te concluderen dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft eerder de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 26 juli 2024. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 augustus 2024, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, aangezien er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier S. Strating, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32857

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

De minister heeft op 20 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 augustus 2024 (in de zaak NL24.28691) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt dat de voortzetting van de maatregel onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Eiser betoogt dat, ondanks de geplande vlucht, dit geen garantie biedt voor het verkrijgen van een laissez-passer (lp). Uit de M120 blijkt dat, indien de diplomatieke vertegenwoordiger eiser niet in persoon ziet, de regievoerder een uittreksel justiële documentatie (JD) dient op te vragen en een aantal andere werkzaamheden dient te verrichten. Hieruit concludeert eiser dat het aanvragen van de vlucht prematuur is. Eiser stelt dat ongedocumenteerden zoals hij, tot op heden en in ieder geval sinds 1 januari 2024, niet zijn uitgezet. Volgens eiser zijn er meerdere gevallen bekend waarin ongedocumenteerde personen met de Algerijnse nationaliteit, voor wie een vlucht was aangevraagd, later werden geannuleerd.
4. De Minister stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk zicht is op uitzetting en volgt eiser niet in zijn stelling dat voor ongedocumenteerde personen uit Algerije geen lp wordt afgegeven. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de vlucht prematuur is aangevraagd, benadrukt de Minister dat voor de afgifte van een lp noodzakelijk is dat de Algerijnse autoriteiten over vluchtgegevens beschikken, aangezien een lp alleen wordt afgegeven wanneer dergelijke gegevens beschikbaar zijn. Wat betreft het opvragen van een uittreksel JD, merkt de Minister op dat dit niet standaard wordt opgevraagd en dat de Algerijnse ambassade hierom expliciet moet verzoeken. In het geval van eiser zou dit volgens de Minister niet aan de orde zijn.
Oordeel van de rechtbank
5. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt dat de nationaliteit van eiser is bevestigd, een vlucht is geboekt, en de uitzetting gepland staat op 9 september 2024. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om op voorhand te concluderen dat in het geval van eiser een lp niet zal worden afgegeven. Het enkele feit dat er mogelijk nog andere werkzaamheden moeten worden verricht, doet hier niet aan af. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat in het specifieke geval van eiser zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure heeft de minister op 30 juli 2024 gerappelleerd op de lp-aanvraag, op 8 augustus 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, en op 13 augustus 2024 een vlucht voor eiser aangevraagd. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 met nummer ECLI:NL:RVS:2024:1892.