ECLI:NL:RBDHA:2024:1409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was op 20 november 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken, wat door de staatssecretaris is bevestigd. De gemachtigde van de eiser heeft aangegeven dat hij sinds 16 november 2023 geen contact meer heeft gehad met de eiser, die op 18 november 2023 de opvang heeft verlaten.

De rechtbank heeft de gemachtigde van de eiser meerdere keren de gelegenheid gegeven om toe te lichten waarom er nog procesbelang zou zijn, maar de gemachtigde heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

Aangezien er geen bewijs is dat de eiser nog contact heeft met zijn gemachtigde of dat de gemachtigde op de hoogte is van de verblijfplaats van de eiser, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37242
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

ProcesverloopBij besluit van 20 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiser met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. De staatssecretaris heeft dit bevestigd met een bericht in het digitale dossier op 19 december 2023. Hij heeft ter onderbouwing een screenshot overgelegd van de COA registratie waaruit blijkt dat eiser op 18 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
2. De gemachtigde van eiser heeft in zijn gronden van beroep van 5 december 2023 aangegeven dat hij laatstelijk op 16 november 2023 contact heeft gehad met eiser, en dat eiser hem toen heeft verzocht om bij een afwijzende beslissing beroep in te stellen. Ook heeft hij bij die gelegenheid verklaard dat eiser sinds genoemde datum van vertrek uit de opvang (18 november 2023) geen contact meer heeft opgenomen met de gemachtigde. De gemachtigde geeft verder aan dat er desondanks wel sprake is van procesbelang.
3. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 29 november 2023, 19 december 2023 en op 23 januari 2024 in de gelegenheid gesteld toe te lichten, kort gezegd, of en waarom hij meent dat eiser nog een belang heeft bij het voortzetten van zijn beroepsprocedure.
4. Op 26 januari 2024 heeft de gemachtigde in antwoord op de vragen van de rechtbank laten weten dat hij zich beroept op zijn geheimhoudingsplicht.
5. De rechtbank volgt de vaste lijn van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin is bepaald dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
6. Nu niet is gebleken dat eiser nog contact heeft met zijn gemachtigde, of dat de gemachtigde bekend is met eisers verblijfplaats in Nederland, oordeelt de rechtbank dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.