ECLI:NL:RBDHA:2024:1409
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was op 20 november 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken, wat door de staatssecretaris is bevestigd. De gemachtigde van de eiser heeft aangegeven dat hij sinds 16 november 2023 geen contact meer heeft gehad met de eiser, die op 18 november 2023 de opvang heeft verlaten.
De rechtbank heeft de gemachtigde van de eiser meerdere keren de gelegenheid gegeven om toe te lichten waarom er nog procesbelang zou zijn, maar de gemachtigde heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Aangezien er geen bewijs is dat de eiser nog contact heeft met zijn gemachtigde of dat de gemachtigde op de hoogte is van de verblijfplaats van de eiser, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.