ECLI:NL:RBDHA:2024:14087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
09/040761-24 en 09/332841-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor voorbereiding van Opiumwetfeiten en bezit van verdovende middelen

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van Opiumwetfeiten en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het telen en verhandelen van verdovende middelen, waaronder MDMA en metamfetamine. Tijdens de zittingen op 13 mei en 5 augustus 2024 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder de vondst van grote hoeveelheden drugs en materialen die gebruikt worden voor de productie van deze middelen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met diverse voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandelingen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van enkele feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs en materialen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar voor de volksgezondheid door de handel in harddrugs.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/040761-24 en 09/332841-23 (ttz. gev)
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 mei 2024 (pro forma) en 5 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.N. de Jonge naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 mei 2024 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I - parketnummer 09/040761-24
1. hij op of omstreeks 4 februari 2024 te Wassenaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten een (grote) hoeveelheid MDMA en/of metamfetamine en/of een zout van Benzylmethylketon-glycidezuur, bestemd voor het vervaardigen van (de grondstof) Benzylmethylketon en/of lege vaten en/of een weegschaal en/of een (grote) hoeveelheid gripzakjes en/of een of meerdere telefoon(s) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2. hij op of omstreeks 4 februari 2024 te Wassenaar, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- metamfetamine (485,4 gram) en/of
- MDMA (89,9 gram)
zijnde metamfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Dagvaarding II - parketnummer 09/332841-23

hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Katwijk, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een hoeveelheid cocaïne, te weten 44,5 gram,
- een hoeveelheid MDMA, te weten 3,4 gram
- meerdere ponypacks,
- een geldbedrag (in verschillende coupures), en/of
- twee telefoons
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,9 gram cocaïne en/of 3,4 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten onder dagvaarding I en van het primair ten laste gelegde onder dagvaarding II.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dagvaarding I op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft ook vrijspraak voor het onder feit 2 ten laste gelegde bepleit voor zover het de 485,4 gram metamfetamine betreft. Wat betreft de 89,9 gram MDMA heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover (onderdelen van) de verweren van de raadsvrouw in de hieronder volgende nadere bewijsoverwegingen niet door de rechtbank worden behandeld, vinden zij hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van dagvaarding I – feit 1
Feiten en omstandigheden
Op 4 februari 2024 werd er een melding gemaakt over de [adres] in Wassenaar. De meldster maakte zich zorgen om haar zoon, de verdachte, die woonachtig was op genoemd adres. Meldster had naar haar zeggen toegang tot de kelderbox die bij de woning hoort en had hier naar haar zeggen een aantal blauwe vaten aangetroffen.
De kelderbox en de woning van de verdachte zijn vervolgens doorzocht. In de kelderbox werden 47 blauwe 60-liter vaten, meer dan 12 kilogram zout van Benzylmethylketon-glycidezuur, en 485,4 gram metamfetamine aangetroffen. In de woning van de verdachte werden 89,9 gram MDMA, een weegschaal met het residu van wit poeder, 39 gripzakjes en twee mobiele telefoons aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de blauwe vaten, het zout van Benzylmethylketon-glycidezuur en de metamfetamine in zijn kelderbox lagen, omdat hij die kelder had verhuurd. De aangetroffen drugs in zijn woning waren wel van hem, maar dit was allemaal voor eigen gebruik.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen voorwerpen en stoffen die in zijn woning en bijbehorende kelderbox zijn aangetroffen. Vooropgesteld moet worden dat een bewoner van een woning volgens vaste rechtspraak geacht mag worden bekend te zijn met en beschikkingsmacht te hebben over alles wat zich in de woning en bijbehorende berging bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Dat is hier niet het geval. Wat betreft de drugs in de woning heeft de verdachte zijn wetenschap en beschikkingsmacht bevestigd. Wat betreft de kelderbox heeft de verdachte wisselend en ontwijkend verklaard. Hij heeft niet willen zeggen aan wie hij de kelderbox heeft verhuurd. Hij stelt het geld voor de huur contant hebben ontvangen waardoor zijn verklaring ook in zoverre niet te verifiëren valt. De verdachte heeft daarnaast tegenover de politie eerst verklaard dat hij de box had verhuurd aan ‘vrienden’ die een ‘ruimte nodig hadden’ terwijl hij ter terechtzitting verklaarde dat het om één huurder ging – een ‘vriend van een vriend’ die hij op een paar ontmoetingen na niet kende – die de ruimte nodig had voor persoonlijke spullen, zoals gereedschappen. Over de twee jammers die in zijn woning zijn aangetroffen heeft de verdachte verklaard dat hem was gevraagd om deze onder zich te houden. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat dit verzoek is gedaan door de huurder van de kelderbox. De verdachte heeft geen verklaring gegeven over de reden waarom de huurder – die notabene zijn kelderbox huurde – hem vroeg om de jammers in de woning te bewaren. Gelet op al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Er zijn dus geen aanwijzingen dat iemand anders dan de verdachte van de woning en de kelderbox gebruik maakte. De rechtbank acht het hierbij tevens van belang dat er naast de drugs en de blauwe vaten ook persoonlijke eigendommen van de verdachte (zoals kleding en een koelkast) in de kelderbox stonden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zowel de wetenschap had van als de beschikkingsmacht had over de goederen in zijn woning en kelderbox.
Voorbereidingshandelingen
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte door het voorhanden hebben van deze stoffen en voorwerpen voorbereidingshandelingen voor Opiumwetfeiten heeft gepleegd. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het goederen betreft waarvan de rechtbank niet anders kan dan concluderen dat deze zijn bestemd voor het voorbereiden van de productie en handel in verdovende middelen. Zo is er meer dan 12 kilo van een zout van Benzylmethylketon-glycidezuur aangetroffen. Dit zout is bestemd voor het vervaardigen van de grondstof Benzylmethylketon waar (met)amfetamine mee geproduceerd kan worden. Verder is een groot aantal blauwe klemdekselvaten in de kelderbox aangetroffen, waarvan het de rechtbank ambtshalve bekend is dat deze in het criminele circuit gebruikt worden voor de opslag van chemicaliën voor de productie van drugs dan wel de opslag van afvalstoffen vrijkomen bij drugsproductie, en lagen er in de woning een weegschaal, een grote hoeveelheid gripzakjes, en meerdere telefoons. De verdachte heeft bovendien ook daadwerkelijk harddrugs voorhanden gehad. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Medeplegen
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte de handelingen samen met anderen heeft gepleegd. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van dagvaarding II, feit 2
De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat de verdachte zowel de wetenschap had van als de beschikkingsmacht had over de stoffen en voorwerpen in zijn woning en kelderbox. De rechtbank acht het om die reden ook wettig en overtuigd bewezen dat de verdachte de aangetroffen 89,9 gram MDMA en 485,4 gram metamfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte dit feit samen met anderen zou hebben gepleegd. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van dagvaarding II
Feiten en omstandigheden
Op 26 mei 2023 werd de verdachte staande gehouden nadat verbalisanten hadden gezien dat hij met een voertuig korte tijd geparkeerd stond naast een flatgebouw (de Colijnflat) in Katwijk waarvan verbalisanten ambtshalve wisten dat er veel drugsgebruikers woonden. De verbalisanten vermoedden dat de verdachte een zogenaamd flitsbezoek had gebracht aan het flatgebouw. Nadat hij toestemming had gegeven, werd de auto doorzocht waarbij in een middenconsole een sok vol ponypacks en gripzakjes met daarin in totaal 32,4 gram cocaïne en 3,4 gram MDMA gram werd gevonden. Bij de verdachte werden ook twee telefoons en een geldbedrag van € 160,- (in verschillende coupures) aangetroffen. De verdachte werd daarop in het dienstvoertuig van de politie naar het politiebureau vervoerd. Direct na deze rit werd op de plek waar de verdachte had gezeten een plastic zakje met daarin in totaal 12,1 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat geen van de aangetroffen drugs van hem waren.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de drugs die zijn aangetroffen in de auto waarin hij reed. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De auto werd door de verdachte bestuurd, zodat hij in ieder geval de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs. Voor de bestuurder van een auto geldt daarbij dat deze wat betreft de in die auto aanwezige goederen in beginsel geacht mag worden daar wetenschap van te hebben. Dat kan anders liggen als daarvoor concrete aanwijzingen zijn, maar die ontbreken in dit geval. De verdachte had de auto naar zijn zeggen geleend van een vriend. Dat die vriend (of iemand anders) de verdovende middelen – die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden – in de auto zou hebben laten liggen zonder dat de verdachte hier van wist, is volstrekt niet aannemelijk, zeker niet nu het vakje in het middenconsole waar de drugs in zaten aan een kant zichtbaar niet goed aansloot, zodat de drugs niet goed verborgen waren.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte ook wat betreft deze feiten wisselend en onaannemelijk heeft verklaard. Zo heeft de politie geverbaliseerd dat de verdachte nadat hij werd staande gehouden verklaarde dat hij bij zijn vriendin in een nabijgelegen flatgebouw (de Visserflat) kleding had opgehaald die hij de dag ervoor had laten liggen. De verbalisanten zagen in de auto echter alleen een tas met kleding liggen die, blijkens een aanwezige kassabon, op diezelfde dag was aangeschaft. Het adres van de vriendin van de verdachte bleek bovendien niet te kloppen. De verdachte heeft wat betreft zijn aanwezigheid bij het flatgebouw ter terechtzitting weer een geheel andere lezing gegeven. Dat, zoals de verdachte ter terechtzitting ook heeft verklaard, datgene wat de politie heeft opgeschreven niet overeenstemt met wat hij toendertijd heeft verklaard, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank schuift ook de diverse op dit punt door de verdachte afgelegde verklaringen dan ook als ongeloofwaardig ter zijde en acht dus bewezen dat de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de drugs in de auto heeft gehad.
Wat betreft de drugs in de politieauto overweegt de rechtbank als volgt. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal staat dat de verdachte tijdens het vervoer zijn handen – die in handboeien achter zijn rug zaten – continue bewoog en dat hij aan de elastische band van zijn broek trok. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beschrijving in het proces-verbaal. Een verbalisant heeft de achterbank voorafgaand aan de rit gecontroleerd en zag hier toen niks op liggen. Na het vervoer werd op de plek waar de verdachte had gezeten een plastic zak met meerdere bolletjes met cocaïne gevonden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte deze drugs opzettelijk op de achterbank heeft achtergelaten zodat deze later niet bij hem zouden worden aangetroffen.
Voorbereidingshandelingen
Concluderend zijn er bij de verdachte na een vermeend flitsbezoek grote hoeveelheden cocaïne in kleine verpakkingen, een hoeveelheid contant geld in kleine coupures en twee mobiele telefoons aangetroffen. Bekend is dat dealers van harddrugs veelal meerdere telefoons in hun bezit hebben, alsmede veel contant geld, bestaande uit kleine coupures. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken dat de rechtbank tot het oordeel komt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in cocaïne.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I - parketnummer 09/040761-24
1. hij op 4 februari 2024 te Wassenaar, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden , te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
van amfetamine en/of MDMA en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich gelegenheid
enmiddelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
voorwerpen
enstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid MDMA en/of metamfetamine en/of een zout van Benzylmethylketon-glycidezuur, bestemd voor het vervaardigen van (de grondstof) Benzylmethylketon en/of lege vaten en/of een weegschaal en/of een (grote) hoeveelheid gripzakjes en/of een of meerdere telefoon(s) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte , wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2. hij op 4 februari 2024 te Wassenaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- metamfetamine (485,4 gram) en
- MDMA (89,9 gram)
zijnde metamfetamine en
/ofMDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Dagvaarding II - parketnummer 09/332841-23
hij op 26 mei 2023 te Katwijk, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken
,envervoeren van hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een hoeveelheid cocaïne, te weten 44,5 gram,
- meerdere ponypacks,
- een geldbedrag (in verschillende coupures), en/of
- twee telefoons
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die zij bestemd waren tot het plegen van die feit
(en
);

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelenverboden, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest en verdachte aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en daarnaast eventueel een onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen en het verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie en/of handel in cocaïne, MDMA en (met)amfetamine. Handel in harddrugs gaat veelal gepaard met zware criminaliteit. De verspreiding van harddrugs is daarnaast een gevaar voor de volksgezondheid. Het lijkt erop dat de verdachte enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin, terwijl hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 mei 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank houdt rekening met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 juli 2024, waaruit volgt dat sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden, waaronder verslavingsproblematiek, forse schuldenproblematiek, het ontbreken van een dagbesteding in de zin van werk en het ontbreken van een woning. Er is sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop bij feit 1 en 2 van dagvaarding I (09/040761-24) (de voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van harddrugs).
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Hoewel de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, blijkt uit het dossier wel dat hij zich al langere tijd bezighoudt met Opiumwetfeiten. De rechtbank acht het daarom van belang om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met algemene en bijzondere voorwaarden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 47, 55, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:voorbereidingshandelingen, voorwerpen voorhanden hebben
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:opzettelijk aanwezig hebben verdovend middel lijst I
ten aanzien van dagvaarding II:voorbereidingshandelingen, voorwerpen voorhanden hebben
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN Den Haag. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- zal verblijven in Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld
- geen middelen gebruikt en mee werkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- zich in spant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- mee werkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.C.. Padberg, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2024.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Dagvaarding I - parketnummer 09/040761-24

1. Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 4 februari 2024, nummer 24036848-2, pagina 10 tot en met 13 van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 4 februari 2024 kwam ik aan op de [adres] te Wassenaar. Ter plaatse vertelde meldster [naam] dat haar bonuszoon, genaamd [verdachte] , woonachtig is op [adres] . Vandaag vond [naam] in de kelder, verschillende lege blauwe vaten.
Ik zag dat [verdachte] een telefoon uit zijn broekzak haalde en deze aan een van mijn collega's gaf. Ik heb met collega’s de woning betreden. Ik zag op de bank in de woonkamer een tiental gripzakjes liggen met wit poeder erin. Ik zag een weegschaal op de grond liggen met het residu van wit poeder. Ik zag een rekenmachine op de salontafel voor de bank liggen. Ik zag dat [verdachte] vanuit een open kast een pakket pakte en hoorde dat hij zei dat het pakket 100 gram MDMA betrof.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2024, nummer 2024036848-6, pagina 44 tot en met 46 van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op 4 februari 2024, hebben wij de kelderbox behorende bij de woning [adres] te Wassenaar doorzocht. Wij troffen in de kelderbox aan:
- 47 lege blauwe kunststof 60 liter vaten met klemdeksel, geen van de vaten oogde gebruikt.
- 1 kartonnen doos, volledig gevuld met een witte, poederachtige substantie. De doos met inhoud weegt grofweg 13,7 kilo.
- Lege kartonnen verpakking van boterhamzakjes gevuld met een stuk of 7 doorzichtige op glas dan wel kristal gelijkende brokjes.
- kapotte plastic opbergdoos, deels gevuld met naar schatting enkele honderden grammen aan doorzichtige op glas dan wel kristal gelijkende brokjes en splinters. Alles bij elkaar wegen de stukjes 430 gram.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2024, nummer 24036848-10, pagina 50 tot en met 93 van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] :

Op zondag 4 februari 2024 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te Wassenaar.
Per ruimte is het volgende aangetroffen:
Slaapkamer:
- in lade van de kledingkast een drietal kleine doorzichtige gripzakjes met groene sluitstrip. Inhoud betrof een korrelige en doorzichtige substantie van een op versplinterd glas dan wel kristalachtige structuur, geschat gewicht van enkele grammen.
Woonkamer:
- plastic zakje met een massief brok, lichtbruin van kleur, na de gevorderde uitlevering overhandigd door de verdachte. Hij vertelde dat het 100 gram MDMA betrof.
- 1 iPhone met Imeinummer [IMEI nummer] .
- 39 kleine blauwkleurige gripzakjes van 2 verschillende afmetingen en minimaal 2 soorten inhoud van hooguit enkele grammen, beide substanties zijn wit dan wel lichtkleurig, ene heeft een grove poedervorm en de ander lijkt op versplinterd glas.
- 1 keukenweegschaal met witkleurig residu.
4. Het Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2024, nummer -2024036848-42, pagina 134 tot en met 144, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (zakelijk weergegeven):AARJ6509NL monster wit poeder en beigekleurige kristallen 3,0 gram bevat MDMA
AARJ6510NL monster witte kristallen 476,7 gram bevat metamfetamine
AARJ6511NL monster beigekleurig brok en wit poeder 84,8 gram bevat MDMA
AARJ6225NL monster witte kristallen 2,1 gram bevat MDMDA
AARJ6224NL monster witte kristallen 8,7 gram bevat metamfetamine
AARJ6223NL monster wit poeder 12,30 kilogram bevat BMK.
Dagvaarding II - parketnummer 09/332841-23

1. Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 26 mei 2023, nummer 2023158643-2, pagina 10 tot en met 26 van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

Op 26 mei 2023, zag ik, verbalisant [verbalisant 6] dat een personenauto parkeerde naast de flat gelegen aan de Colijnstraat te Katwijk. Wij weten dat er heel veel gebruikers van drugs in de flats woonachtig zijn aan de Colijnstraat en de J. Th. de Visserstraat. Wij weten ook dat er dagelijks inzittenden van auto's de drugs komen verhandelen.
De Audi heeft daar hooguit 2 minuten stil gestaan. Ik heb niet gezien of er iemand was in- of uitgestapt. Ik weet wel dat het drugs handelen altijd een zeer kort moment is.
Ik, verbalisant [verbalisant 7] heb genoemd voertuig een stopteken gegeven en zag dat hieraan werd voldaan. De bestuurder was [verdachte] .
Ik, [verbalisant 6] keek in de auto en ik zag dat er een zwarte telefoon in het midden
consul lag. Ik, verbalisant [verbalisant 6] vroeg of [verdachte] zijn zakken wilde leegmaken. Ik, verbalisant [verbalisant 6] zag dat hij een portemonnee, waar verschillende coupures in zaten, op het dak van de auto legde. Ik zag dat er 160 euro aan contact geld in zijn portemonnee zat in coupures van 2 biljetten van 50,- euro, 1 biljet van 20,- euro, 3 biljetten van 10 euro en 2 biljetten van 5,-. Ik zag dat hij een mobiele telefoon op het dak legde.
Ik zag dat er net voor de handrem een soort klepje zat in het middenconsole. Ik zag dat dit klepje niet aan 1 zijde goed aansloot. Ik, verbalisant [verbalisant 6] opende een klepje naast de handrem en ik zag dat er in de holle ruimte van het middenconsole een volle zwarte sok zichtbaar was. Ik, verbalisant [verbalisant 6] haalde de sok te voorschijn en toen ik deze opende zag ik dat deze sok vol zat met ponypaks.
Ik, [verbalisant 7] heb [verdachte] vervolgens plaats laten nemen in ons dienstvoertuig. Op het politiebureau hoorde ik van collega [verbalisant 8] dat er op de achterbank van de dienstauto, waar [verdachte] had gezeten, een zakje drugs was aangetroffen. Ik weet zeker dat hier niets zat voordat [verdachte] was aangehouden, omdat ik voordat ik in de dienstauto was gestapt op de achterbank had gekeken. Ook heeft er niemand tijdens onze dienst op de achterbank gezeten.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2023, nummer 2023158643-5, pagina 5 tot en met 7 van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :

Op 26 mei 2023 zag ik bij het tankstation in Katwijk een dienstvoertuig staan. Tussen het voertuig en de benzinepomp zag ik een man staan, welke later bleek te zijn [verdachte] . Ik bleef bij [verdachte] staan terwijl hij werd geboeid. Ik zag dat [verdachte] in de auto achter zijn rug zijn handen continue bewoog. Ik zag dat, omdat [verdachte] terwijl hij achter zijn rug zijn handen bewoog, iets naar voren ging leunen om zijn handen te kunnen bewegen. Ik zag dat hij zijn handen naast elkaar had bracht en anders was gaan zitten dan dat hij in de auto was geplaatst. Daarbij waren de handen boven elkaar geboeid.
Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] de elastische band van zijn broek van zijn
rug aftrok en dat het elastiek kort daarna tegen zijn rug aan terugschoot. Ik kon
niet zien of er iets gepakt werd, doordat zijn handen ervoor zaten.
Nadat [verdachte] uit het voertuig was gehaald door de collega's, heb ik direct de achterbank van het dienstvoertuig doorzocht. Daar vond ik, onder de beschermhoes, daar waar [verdachte] had gezeten een opening. Onder de beschermhoes zag ik een plastic zakje zitten. Deze heb ik daaruit gehaald en zag ik meerdere bolletjes in het plastic zakje zitten.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2023, nummer 2023158643-21, pagina 52 tot en met 64 van het procesdossier, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] (zakelijk weergegeven):
AAQL3272NL monster witte brokjes 4,7 gram bevat cocaine
AAQL3273NL monster witte brokjes 3,6 gram bevat cocaine
AAQL3270NL monster wit poeder en brokjes 2,3 gram bevat cocaine
AAQL3274NL monster witte brokjes 3,8 gram bevat cocaine
AAQL3311NL monster zonvormige groenkleurige tabletten met logo 3,4 gram bevat MDMA
AAQL3275NL monster wit poeder en brokjes 3,8 gram bevat cocaine
AAQL3276NL monster wit poeder 8,4 gram bevat cocaine
AAQL3277NL monster wit poeder 17,9 bevat cocaine
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.