ECLI:NL:RBDHA:2024:14059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.27908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening; beroep gegrond

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 10 juli 2024 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de overdrachtstermijn naar Oostenrijk met 12 maanden werd verlengd. De rechtbank heeft op 29 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Eiser had op 1 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser stelde dat hij niet ondergedoken was en altijd aan zijn meldplicht had voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiser op 26 juni 2024 zich tijdig had gemeld voor zijn overdracht, maar dat de medewerkers van DV&O hem niet kwamen ophalen. Eiser had geen verplichting om op de afgesproken plek te blijven na het niet ophalen. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de overdrachtstermijn op basis van een MOB-melding onterecht was, omdat eiser niet doelbewust uit het zicht van de autoriteiten was gebleven. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Eiser heeft op 10 juli 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) waarbij verweerder de overdrachtstermijn heeft verlengd met 12 maanden.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1997 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 1 december 2023 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 2 mei 2024 heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] verlengd met 12 maanden, omdat eiser is ondergedoken.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen, en stelt daartoe het volgende. Hij is niet met onbekende bestemming vertrokken en heeft altijd voldaan aan zijn wekelijkse meldplicht. Op 26 juni 2024 zou hij bovendien worden overgedragen aan Oostenrijk, maar de medewerkers van DV&O [2] zijn hem niet komen halen. Hij stond echter wel op de afgesproken tijd klaar op de [boot] en heeft zich meerdere keren gemeld bij de beveiligers. Uiteindelijk heeft hij medegedeeld dat hij iets ging eten. In de tijd die hij daarvoor nodig had zijn de medewerkers van DV&O langsgekomen en weer vertrokken. Vervolgens heeft eiser zich om 9 uur gemeld in het kader van de wekelijkse meldplicht. Om een uur is hem verteld dat hij kon gaan en hij is daarna naar zijn broer vertrokken. Hij heeft in zijn kamer wel een handdoek, tandenborstel en medicatie achtergelaten. De eerstvolgende meldplicht was pas op 3 juli 2024. Tussen de momenten waarop hij zich moest melden ging eiser vaker naar zijn broer en het COA [3] had ook de contactgegevens van eiser. Op 28 juni 2024 is er een kamercontrole geweest. Toen het COA eiser niet in de kamer aantrof en er geen spullen van hem leken te zijn is hij geregistreerd als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Hij was echter niet verplicht om na zijn meldplicht op 26 juni 2024 op de [boot] te blijven. Toen bleek dat zijn bankkaart niet meer werkte heeft hij navraag gedaan. Gebleken is dat hij op 28 juni 2024 was uitgeschreven en hem is vervolgens medegedeeld dat hij zich opnieuw voor opvang moest melden bij het aanmeldcentrum in [plaats] , hetgeen hij ook gedaan heeft. Hij is tussen 26 juni 2024 en 2 juli 2024 niet doelbewust buiten het bereik gebleven van de autoriteiten om de overdracht te voorkomen. Er is dan ook geen sprake van onderduiken als bedoeld in het arrest Jawo. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt.
6. In het arrest Jawo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie onder meer geoordeeld over artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening dat een verzoeker “onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen (zie ook de uitspraak van de Afdeling [5] van 14 december 2022 [6] ).
7. Gebleken is dat eiser op 26 juni 2024 heeft voldaan aan zijn meldplicht. Uit het dossier blijkt ook voldoende dat eiser tijdig aanwezig was op de [boot] voor zijn overdracht aan Oostenrijk. Dit wordt ook bevestigd door een verklaring van eisers kamergenoot op die dag. Verweerder heeft bovendien niet betwist dat eiser zich op 26 juni 2024 meerdere keren heeft gemeld bij de beveiliging. Verder is van belang dat eiser een wekelijkse meldplicht heeft. Dit betekent dat hij zich niet beschikbaar hoefde te houden op de boot, nadat hij niet was opgehaald door DV&O en had voldaan aan zijn meldplicht. Eiser hoefde zich pas weer te melden op 3 juli 2024. Verder is door verweerder niet betwist dat eiser tot dat moment altijd aan zijn meldplicht heeft voldaan. Dat in eisers kamer op 28 juni 2024 geen spullen van hem zouden zijn aangetroffen – eiser betwist dit overigens met een gespecificeerde opsomming van welke van zijn goederen nog aanwezig waren – doet er niet aan af dat hij daarna nog kon voldoen aan zijn wekelijkse meldplicht om zo in het zicht van de autoriteiten te blijven. Gelet hierop heeft het COA eiser op 28 juni 2024 ten onrechte MOB gemeld. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de enkele MOB-melding van 28 juni 2024 de aanleiding was voor het verlengen van de overdrachtstermijn. Die MOB-melding is in het licht van het voorgaande echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser doelbewust uit het zicht van de autoriteiten is gebleven om zijn overdracht te voorkomen. Verweerder heeft dus ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu overdracht van eiser aan Oostenrijk niet binnen zes maanden heeft plaatsgevonden sinds het claimakkoord van 23 januari 2024 is verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
9. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juli 2024;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-
(duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dienst Vervoer en Ondersteuning.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.