ECLI:NL:RBDHA:2024:14055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.25486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oezbeekse eiser wegens gebrek aan reëel risico op ernstige schade bij terugkeer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Oezbeekse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 27 mei 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser bij terugkeer naar Oezbekistan geen reëel risico op ernstige schade loopt, en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank overweegt dat de minister de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig heeft geacht, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten zal komen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich heeft gebaseerd op landeninformatie van de Noorse immigratiedienst en dat er geen bewijs is dat eiser persoonlijke problemen met de autoriteiten heeft gehad. Eiser heeft zijn land legaal verlaten en de minister heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij moslim is en daardoor een gevaar loopt bij terugkeer, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond, en dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en eiser moet terugkeren naar Oezbekistan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Oezbeekse nationaliteit. Hij heeft op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep met een verweerschrift, voorzien van bijlagen, gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben de rechtbank voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als ongegrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De minister heeft terecht geoordeeld dat eiser bij terugkeer naar Oezbekistan geen reëel risico op ernstige schade loopt en daarmee niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [2] . Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in november 2021 Oezbekistan verlaten en hij is naar Oekraïne (Kiev) gegaan waar hij drie maanden heeft gewerkt om geld te verdienen. Na drie maanden werken is in februari 2022 de oorlog in Oekraïne begonnen. Eiser is toen naar Polen gegaan waar hij tien dagen heeft verbleven. Hij is in maart 2022 naar Nederland gekomen.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 29 november 2023) heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister het volgende element aangemerkt als relevant:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.1.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Eiser heeft volgens de minister echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen van de Oezbeekse autoriteiten of dat in zijn geval sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [3] . Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard nooit politiek of anderszins actief of betrokken te zijn geweest. Van persoonlijke problemen met de autoriteiten in Oezbekistan is volgens de minister niet gebleken. Verder heeft eiser Oezbekistan op legale wijze, gecontroleerd en zonder problemen verlaten. De minister vindt dat hij heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat eiser hiertoe in de (aanvullende) gronden van beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling in beroep dat alle processtukken, waaronder de zienswijze, als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Het is aan eiser om aan te voeren waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. Daarom zal de rechtbank zich uitsluitend richten op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Negatieve belangstelling Oezbeekse autoriteiten; ernstige schade artikel 3 EVRM
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen van de Oezbeekse autoriteiten of dat daardoor in zijn geval sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM voldoende heeft gemotiveerd. De minister heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van zijn vertrek uit Oezbekistan in het bezit had moeten zijn van een uitreisvisum. Daarbij is van belang dat de minister naar voren heeft gebracht dat de verplichting tot het hebben van een uitreisvisum per 1 januari 2019 is afgeschaft, wat eiser niet gemotiveerd heeft betwist, en dat eiser in het bezit is van een geldig paspoort. Dat eiser stelt dat hij inmiddels in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten van Oezbekistan en bij terugkeer vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat de autoriteiten weten dat hij in Europa asiel heeft aangevraagd, is onvoldoende concreet en niet nader onderbouwd. Dat geldt ook voor eisers stelling dat hij van zijn familie heeft vernomen dat de politie een aantal keren op bezoek is geweest, op zoek naar hem. Eiser heeft niet concreet aangegeven wanneer dat is geweest en er ook verder geen onderbouwing voor gegeven.
7.1.
De stelling van eiser dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan zal worden ondervraagd door de autoriteiten, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft, onder verwijzing naar de landeninformatie van de Noorse immigratiedienst van 2 januari 2017 en 18 april 2018 [4] , mogen stellen dat daaruit blijkt dat het kan voorkomen dat een persoon die (na langdurig verblijf in het buitenland) terugkeert naar Oezbekistan wordt ondervraagd op de luchthaven, maar dat dit niet systematisch gebeurt. In dit verband heeft de minister verder mogen verwijzen naar een rapport van het Team onderzoek en expertise land en taal (TOELT), dat is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, waar eiser naar verwijst, en dat de informatie van de Noren in de kern bevestigt. De minister heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat een dergelijke ondervraging door de autoriteiten op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarbij is van belang dat in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 21 mei 2024 [5] is overwogen dat uit de hiervoor genoemde landeninformatie blijkt dat terugkeerders in Oezbekistan weliswaar ondervraagd kunnen worden, maar dat dit niet systematisch plaatsvindt en dat de ondervragingen doorgaans niet leiden tot problemen. [6] Die uitspraak is door de Afdeling [7] in haar uitspraak van 30 juli 2024 bevestigd. [8] Eiser heeft niet – aan de hand van meer recente informatie – aannemelijk gemaakt dat het beeld, zoals geschetst in de landeninformatie, niet of niet meer juist is. Zelfs al zou eiser op de luchthaven worden ondervraagd door de autoriteiten van Oezbekistan over zijn lange verblijf in het buitenland, dan is dit, gezien de hiervoor bedoelde informatie, op zichzelf beschouwd onvoldoende om aan te nemen dat hij een persoonlijk risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM loopt.
7.2.
Eisers stelling dat de minister op basis van zijn onderzoeksplicht uit paragraaf 2.1 van Werkinstructie 2014/10 nader onderzoek had moeten doen, volgt de rechtbank gezien het voorgaande niet. Eiser heeft niet uitgelegd wat de minister, gezien de informatie van de Noorse immigratiedienst en van TOELT, nog voor nader onderzoek had moeten doen.
7.3.
Eisers pas in beroep naar voren gebrachte stelling dat hij moslim is en vanwege zijn religie een gevaar loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst, Oezbekistan, heeft de minister niet hoeven volgen. De aangehaalde passage in beroep uit een artikel van de
U.S. Commission on International Religious Freedom ‘Uzbekistan USCRIF-recommended for special watch list’ van 20 maart 2023, maakt deze conclusie niet anders. Hierin staat dat moslims die zonder toestemming van de autoriteiten religieuze activiteiten uitvoeren en ongeautoriseerde religieuze materialen verspreiden, de kans lopen om te worden opgepakt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit ook voor hem geldt. Daarvoor is van belang dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij zijn religie, Islam, niet praktiseert. [9] Dat eiser stelt dat de minister in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan het feit dat hij moslim is en daardoor een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft dit immers voor het eerst in beroep, en dus na het bestreden besluit, aangevoerd. De minister heeft daar bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening mee kunnen houden.
7.4.
Eisers stelling dat er volgens het juist genoemde rapport een toenemende aandacht is voor migranten die vanuit het buitenland terugkeren naar Oezbekistan, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Uit de door eiser aangehaalde passage blijkt immers dat die de situatie beschrijft tot 2016 en dus niet meer actueel is, en dat het gaat om migranten die eerder in Oezbekistan bedreigingen hebben geuit of kritisch waren op het bewind, wat bij eiser naar zijn eigen verklaringen niet het geval is. Daar komt bij dat eiser tijdens het nader gehoor heeft gezegd dat hij geen politieke activiteiten in Oezbekistan heeft verricht, dat hij alleen problemen heeft gehad vanwege het niet kunnen vinden van werk en dat dat de enige reden voor zijn vertrek uit Oezbekistan is geweest. [10] De rechtbank ziet ook op dit punt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag van eiser terecht en op goede gronden afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en moet terugkeren naar Oezbekistan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De beslissing is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Usbekistan temanot Situasjonen for returnerte asylsøkere 18042018.
6.Zie rechtsoverweging 8.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zaaknummer 202403731/2/V2.
9.Zie pagina 3 en 4 van het rapport aanmeldgehoor.
10.Zie pagina 4 en 5 van het rapport nader gehoor.