ECLI:NL:RBDHA:2024:14055
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Oezbeekse eiser wegens gebrek aan reëel risico op ernstige schade bij terugkeer
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Oezbeekse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 27 mei 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser bij terugkeer naar Oezbekistan geen reëel risico op ernstige schade loopt, en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet.
De rechtbank overweegt dat de minister de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig heeft geacht, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten zal komen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich heeft gebaseerd op landeninformatie van de Noorse immigratiedienst en dat er geen bewijs is dat eiser persoonlijke problemen met de autoriteiten heeft gehad. Eiser heeft zijn land legaal verlaten en de minister heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij moslim is en daardoor een gevaar loopt bij terugkeer, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond, en dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en eiser moet terugkeren naar Oezbekistan.