ECLI:NL:RBDHA:2024:14053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.29554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren aanwezig.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de minister een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.

Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Frankrijk structurele en ernstige problemen kent in de asielopvang. Hij verwijst naar verschillende bronnen, waaronder uitspraken van de rechtbank en rapporten van organisaties zoals Human Rights Watch en VluchtelingenWerk Nederland. De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar dat dit weerlegbaar is. Eiser moet aannemelijk maken dat de situatie in Frankrijk niet voldoet aan de vereisten van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De door eiser ingebrachte stukken geven geen aanleiding om van de bestaande rechtspraak af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.29555, op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de minister voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
5. Eiser stelt dat de minister ten aanzien van Frankrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Frankrijk kent namelijk structurele en ernstige problemen in de asielopvang waardoor de minister nader onderzoek had moeten doen naar de opvangsituatie. [3] Zo is het voor alleenstaande mannen erg moeilijk om opvang te verkrijgen, waardoor zij vaak op straat moeten leven. Ook Dublinterugkeerders worden in Frankrijk bij het vinden van huisvesting geconfronteerd met grote obstakels bij de toegang tot opvangcentra. Bovendien zijn er door de Olympische Spelen nog minder opvangplekken beschikbaar voor asielzoekers dan voorheen. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 februari 2024, een artikel van CNN, een artikel van Human Rights Watch (HRW) en twee brieven van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 6 maart 2024 en 24 mei 2024 over de positie van Dublinclaimanten en asielzoekers in Frankrijk. [4] In die laatste brief vormt het nieuwste AIDA-rapport over Frankrijk van 2024 over 2023 de kern. [5] De minister miskent dat ook als een vreemdeling nog geen persoonlijke ervaringen heeft met de asielprocedure in Frankrijk, hij aan de hand van de overgelegde algemene informatie moet beoordelen of de wetgeving van de lidstaat waaraan een vreemdeling wordt overgedragen in overeenstemming is met het EVRM. Tot slot betoogt eiser dat de minister ten onrechte stelt dat hij bij problemen kan klagen bij de Franse autoriteiten. Uit het arrest M.S.S. van het Hof van Justitie volgt namelijk dat waar het gaat om opvangvoorzieningen een dergelijke tegenwerping niet kan volstaan. [6] De minister lijkt in dat kader dan ook ten onrechte op het oude KRS-arrest te wijzen. [7] Bovendien volgt uit het arrest M.K van het EHRM van 8 december 2022 dat klagen bij de Franse autoriteiten, gelet op de omvang van de opvangproblematiek, niet erg kansrijk is. [8]
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel wat betreft Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Frankrijk overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Frankijk. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [9]
5.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2023 en 5 april 2023 volgt weliswaar dat er problemen zijn met de Franse opvangvoorzieningen, maar dat deze problemen niet zodanig zijn dat sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [10] Bovendien heeft de Afdeling recentelijk op 27 juni 2024 een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, bevestigd waarin is geoordeeld dat voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [11] De door eiser ingebrachte stukken geven geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken. De situatie in Frankrijk die in de brief van VWN van 24 mei 2024 en het AIDA-rapport van 2024 over 2023 naar voren komt, schetst namelijk geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk dan de informatie die al in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is betrokken. Ook de overgelegde artikelen over de (vermeende) verplaatsing van daklozen vanwege de Olympische Spelen in Parijs en het gebrek aan opvang in Marseille voor minderjarige alleenstaande asielzoekers, leiden niet tot de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Los van het feit dat de Olympische Spelen op dit moment al zijn afgelopen, volgt uit het nieuwsbericht dat de Franse autoriteiten daklozen, waaronder asielzoekers, proberen te herplaatsen naar andere regio’s in Frankrijk. Het artikel van HRW gaat verder over de situatie waar minderjarige asielzoekers als meerderjarigen worden behandeld. Deze situatie is niet op eiser van toepassing. Mocht eiser van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de Franse autoriteiten. Het beroep van eiser in dit kader op het arrest M.K. van het EHRM brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit arrest ziet namelijk op een specifieke, individuele situatie waarin de Franse autoriteiten geen noodhuisvesting verstrekten aan een vrouw en haar dochters terwijl ze daar volgens rechterlijke uitspraken wel recht op hadden. Hieruit blijkt niet dat klagen door een Dublinclaimant over het (mogelijk) uitblijven van opvang in Frankrijk in zijn geheel niet effectief is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.In dat kader verwijst eiser naar het arrest M.S.S van het EHRM van 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
4.ECLI:NL:RBAMS:2024:1592, CNN, ‘Franse moves homesless people out of Paris as city prepares for next summer’s Olympics’ (29 september 2023), Human Rights Watch, ‘France: Migrant Children Sleep in the Street in Marseille’ (30 januari 2024), brieven van VWN van 6 maart 2024 en 24 mei 2024 over de positie van Dublinterugkeerders en asielzoekers in Frankrijk.
5.AIDA, Country Report Frankrijk: update 2023, mei 2024.
6.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
7.EHRM 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
8.ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918.
9.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.