ECLI:NL:RBDHA:2024:14052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL23.9686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ambtshalve weigering van uitstel van vertrek op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve weigering van de minister van Asiel en Migratie om eiser uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. Eiser had op 7 november 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 13 augustus 2021 was afgewezen. De minister had eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend, maar weigerde dit later op basis van een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar de minister bleef bij zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft voldaan aan de vergewisplicht met betrekking tot het BMA-advies. De minister had moeten verifiëren of het advies zorgvuldig tot stand was gekomen en of de conclusies begrijpelijk waren. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet aan deze verplichting heeft voldaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt bepaald dat eiser niet mag worden uitgezet en recht heeft op opvang gedurende deze periode.

De rechtbank wijst erop dat eiser rechtmatig verblijf heeft totdat er een nieuw besluit is genomen. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- van de minister, omdat het beroep gegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve weigering van de minister van 17 november 2021 om eiser uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De behandeling van het beroep is op verzoek van de minister en met instemming van eiser aangehouden, omdat de minister nieuw advies wilde aanvragen. De minister heeft op 21 mei 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daar op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister
.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 7 november 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 augustus 2021 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Ook heeft de minister ambtshalve aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op medische gronden, in afwachting van een definitieve beslissing over de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 9 november 2021 heeft het Bureau Medische Advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (BMA) een medisch advies uitgebracht. Dit heeft geleid tot het besluit van 17 november 2021.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om eiser uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
5. De minister stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Omdat niet is gebleken dat eiser momenteel onder medische behandeling staat, heeft hij volgens de minister geen belang bij de beoordeling van het beroep.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), kan de bestuursrechter een beroep niet-ontvankelijk verklaren wanneer de indiener geen procesbelang heeft. Daarbij geldt dat het belang dat de indiener heeft bij de uitkomst van de door hem ingestelde beroepsprocedure moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. [2] De vraag of sprake is van procesbelang dient te worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment waarop het beroep wordt beoordeeld. [3]
5.2.
Het belang dat eiser heeft bij zijn beroep is het verkrijgen van uitstel van vertrek op medische gronden. Dit belang kan hij met het beroep ook bereiken, omdat het beroep er toe kan leiden dat de minister de medische situatie van eiser opnieuw moet beoordelen en naar aanleiding daarvan uitstel van vertrek moet verlenen. Dat eiser op dit moment niet onder medische behandeling staat, doet daar niet aan af. Te meer omdat dit mede het gevolg is van het bestreden besluit. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Het toetsingskader
6. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen.
6.1.
Op grond van paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) kan de IND uitstel van vertrek verlenen wanneer de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen, of wanneer er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Van een reëel risico op ernstige schending van artikel 3 van het EVRM is volgens dit beleid uitsluitend sprake als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is of aantoonbaar niet toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan de situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Mocht de minister zich baseren op het medisch advies?
7. Eiser betoogt dat de minister zich er niet afdoende van heeft vergewist dat het advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Volgens eiser is het advies bij het antwoord op de vraag of hij kan reizen intern tegenstrijdig. Ook miskent de minister volgens eiser dat door het BMA niet is beoordeeld wat het wegvallen van de dagelijkse structuur van de opvang waar eiser in verbleef en de mantelzorg, verleend door een pastor, betekent voor het risico op suïcide dan wel psychiatrische decompensatie. De minister heeft ten onrechte op deze punten het BMA niet om nadere uitleg gevraagd, maar zelf een eigen interpretatie gegeven. Hierdoor is het besluit volgens eiser in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. Pas als de vreemdeling een contra-expertise overlegt, moet de staatssecretaris zo nodig verdere stappen ondernemen. [4]
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft na indiening van het beroepschrift alsnog aanleiding gezien om het BMA aanvullende vragen te stellen. De minister erkent hiermee dat ten tijde van het bestreden besluit niet aan de vergewisplicht was voldaan. Het beroep is daarom gegrond.
7.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de minister verzoekt, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het BMA heeft in haar nota van 26 mei 2023 de aanvullende vragen van de minister beantwoord. De schijnbare tegenstrijdigheden in het BMA-advies zijn daarbij, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van eiser is bevestigd, voldoende opgehelderd. De derde aanvullende vraag, namelijk of, en zo ja hoe, de structuur die het COa biedt en de dagelijkse contacten met de pastor een rol spelen bij het antwoord op de vraag of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, is door het BMA echter niet inhoudelijk beantwoord. Het BMA heeft naar aanleiding van deze vraag geadviseerd een nieuw medisch advies aan te vragen. Deze vraag staat daarom nog open. Dat de minister in beroep heeft geprobeerd een nieuw medisch advies aan te vragen, maar daar uiteindelijk van heeft afgezien omdat eiser niet meer onder medische behandeling zou staan, leidt niet tot een ander oordeel. De vraag over de medische noodsituatie is namelijk door eiser al in bezwaar opgeworpen en de omstandigheid dat eiser momenteel geen GGZ-behandeling meer ondergaat is mede het gevolg van het bestreden besluit. Bovendien staat eiser inmiddels onder behandeling dan wel controle van een huisarts en ligt er een doorverwijzing voor een behandeling. Eiser betoogt daarbij terecht dat het BMA ook de huisarts kan aanschrijven om medische informatie op te vragen, zoals ook bij het eerdere BMA-advies is gebeurd. De minister moet daarom opnieuw een medisch advies opvragen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Bespreking van de gronden over de hoorplicht en de gevolgen van de feitelijke uitzetting is niet meer nodig. Zoals onder 7.3 is overwogen ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen reden om zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat onduidelijk is hoe lang het benodigde onderzoek zal duren en wanneer dat kan worden afgerond.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken.
8.2.
De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat eiser niet mag worden uitgezet en dat de minister hem behandelt als een vreemdeling die zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op zijn bezwaarschrift is beslist. Dit houdt in dat eiser gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft [5] en recht heeft op opvang [6] .
8.3.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de minister geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 maart 2023;
- draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister eiser niet mag uitzetten en hem behandelt als een vreemdeling die zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:210.
3.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3757.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.
5.Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
6.Op grond van artikel 3, eerste lid en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.