ECLI:NL:RBDHA:2024:14036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
24.21682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 21 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 18 april 2024 in gebreke gesteld en vervolgens op 22 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft geconstateerd dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft besloten dat een zitting niet nodig is. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in overweging genomen. Volgens artikel 42 van de Vw moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar deze termijn kan worden verlengd in bepaalde situaties. In dit geval heeft de minister de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Hierdoor was de ingebrekestelling van eiser prematuur, en voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21682

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 18 april 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig
beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 22 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en
gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben
gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een
zitting.
2.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat
een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend
zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn
verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de
minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5.
Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn,
als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een
groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer
moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6.
Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 september 2023. De wettelijke
beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 21 maart 2024 eindigen. De
minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van
asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden
verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024
(ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft
gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van
een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De
rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging
van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van
18 april 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor
het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12,
tweede lid, van de Awb.
7. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.