ECLI:NL:RBDHA:2024:14021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.28379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd aan een eiser van Somalische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hem verplichtte om zich op te houden in een bepaalde locatie in de gemeente Hoogeveen. De rechtbank overweegt dat er geen beroep is ingediend tegen het plaatsingsbesluit van het COA, waardoor de rechtmatigheid van dat besluit vaststaat. De rechtbank concludeert dat de gronden van de eiser betrekking hebben op het plaatsingsbesluit en niet op de vrijheidsbeperkende maatregel zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn alcoholverslaving, en dat de maatregel gerechtvaardigd was op basis van de openbare orde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28379

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister, (gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluiten van 24 juni 2024 en 13 juli 2024 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna de vrijheidsbeperkende maatregelen).
Eiser heeft tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen beroep ingesteld.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling van het beroep. Eiser heeft op 18 juli 2024 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 29 augustus 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 30 augustus 2024.

Overwegingen

1. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 24 juni 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 24 juni 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. Tegen het plaatsingsbesluit is geen beroep ingediend. Eiser is gedurende het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel weggelopen en heeft ervoor gekozen geen antwoord te geven op de vragen. De minister heeft geen aanleiding gezien om van het opleggen van de maatregel af te zien.
De maatregel is per 12 juli 2024 opgeheven wegens het zelfstandige vertrek van eiser uit de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Op 13 juli 2024 heeft de minister eiser wederom door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 24 juni 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. In deze maatregel wordt eveneens verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 24 juni 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat de HTL een gevangenis is, geven de minister geen aanleiding om van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel af te zien.
2. Eiser stelt dat bij het nemen van de bestreden besluiten er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie. Eiser heeft een alcoholverslaving en een dergelijke verslaving is aan te merken als een ziekte. Blijkens de door eiser toegevoegde medische verklaring drinkt eiser al jaren alcohol en ervaart hij veel stress door en om zijn familie. Na een vechtpartij op 4 april 2024 waarbij werd geklaagd over het gedrag van eiser, werd geconcludeerd dat eiser moest worden opgenomen. Eiser is per 16 april 2024 in Almere geplaatst voor een detox behandeling. Daarna is hij in de noodopvang te Zaandam terecht gekomen.
2.1.
Daarnaast blijkt onvoldoende welke gedragingen precies aanleiding zijn geweest voor de maatregel. Zoals gezegd deed zich in april 2024 een incident voor maar is eiser vervolgens met spoed geplaatst in een kliniek voor een detox en was dit geen reden voor het opleggen van de maatregel. Men besefte zich juist dat het gedrag van eiser verband hield met de medische problematiek en hij hiervoor behandeld diende te worden. Deze behandeling is nog steeds nodig en eiser staat hiervoor open. Plaatsing in de HTL levert meer stress op, wat een trigger is voor alcoholgebruik.
2.2.
Tot slot voert eiser aan dat niet is gebleken dat de minister het voornemen tot het opleggen van de maatregel heeft besproken met het GZA. Er is niet voldaan aan de inspanningsverplichting eiser op eigen locatie te corrigeren en niet is gebleken dat zijn gedrag dermate ernstig was dat direct voor een HTL-maatregel is gekozen.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat de gronden van eiser zien op de plaatsing in de HTL en niet op het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Nu er geen beroep is ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa meent de minister dat dit besluit thans niet ter toetsing voorligt en dat uitgegaan moet worden van de rechtmatigheid van dat besluit.
3.1.
Volledigheidshalve (subsidiair) reageert de minister op de beroepsgronden van eiser. De minister stelt dat vanwege de samenhang tussen de twee besluiten, hij heeft mogen volstaan met het in de motivering van de vrijheidsbeperkende maatregel verwijzen naar de plaatsingsbeschikking van dezelfde datum. Uit dat besluit blijkt duidelijk welke gedraging van eiser aanleiding is geweest voor de HTL-plaatsing. Ook blijkt uit de motivering van het plaatsingsbesluit dat bij het opleggen ervan rekening is gehouden met de alcoholverslaving van eiser en er voorafgaand contact is opgenomen met het GZA, waarna zij akkoord hebben gegeven voor de plaatsing van eiser.
3.2.
De minister voert daarnaast aan dat eiser geen verklaringen heeft willen afleggen tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser heeft dus geen (medische) omstandigheden aangevoerd waar de minister bij het opleggen van de maatregel rekening mee had moeten houden. De minister meent dan ook dat volstaan kon worden met de verwijzing naar plaatsingsbesluit waarin voldoende rekening is gehouden met de medische problematiek van eiser.
3.3.
Voor zover is aangevoerd dat geen beroep is ingediend tegen het plaatsingsbesluit omdat de gemachtigde van eiser deze niet zou hebben ontvangen, stelt de minister dat het plaatsingsbesluit van 24 juni 2024 op rechtsgeldige wijze aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft geweigerd het plaatsingsbesluit in ontvangst te nemen, zoals ook te zien is in het plaatsingsbesluit. Door de gemachtigde van eiser is evenmin een exemplaar van het besluit opgevraagd bij het COa. Gelet hierop meent de minister dat het feit dat geen beroep is ingesteld tegen het plaatsingsbesluit voor rekening en risico van eiser komt. De minister verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 november 2023 [1] .
4. De rechtbank overweegt als volgt. De oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen hangt samen met het plaatsingsbesluit van het COa van 24 juni 2024 om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Dit zijn afzonderlijke, maar samenhangende besluiten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa, ook niet nadat de gemachtigde van eiser door de griffie van deze rechtbank op deze mogelijkheid is gewezen. Gelet hierop betekent dit dat de plaatsing van eiser in de HTL niet ter toetsing voorligt en dat de rechtbank uitgaat van de rechtmatigheid van dit besluit. De minister heeft ter onderbouwing van de bestreden besluiten naar het plaatsingsbesluit mogen verwijzen. De gronden van eiser zien op het plaatsingsbesluit en kunnen niet in onderhavige procedure worden beoordeeld. Dat de gemachtigde van eiser aangeeft het plaatsingsbesluit niet te hebben ontvangen leidt niet tot een ander oordeel, nu het plaatsingsbesluit op juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:17637, r.o. 3.7 en 3.8.