ECLI:NL:RBDHA:2023:17637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/11850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het plaatsingsbesluit van het COa

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) over een plaatsingsbesluit. Het COa had op 27 augustus 2023 besloten om de eiser te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank moest ambtshalve beoordelen of het beroep tijdig was ingesteld. Eiser stelde dat hij met een eerder pro-forma beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel ook tegen het plaatsingsbesluit had geprotesteerd. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep niet tijdig was, aangezien de beroepstermijn op 28 augustus 2023 begon en het beroep pas op 10 oktober 2023 was ingediend.

De rechtbank overwoog verder dat het COa het plaatsingsbesluit op de juiste wijze had bekendgemaakt, ondanks dat het niet aan de gemachtigde van eiser was verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet ingaat op de inhoud van het beroep omdat het niet op tijd was ingediend. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. A. Nieuwenhuis, met mr. D.G. van den Berg als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.LA. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het COa besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/648.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is eveneens een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 27 augustus 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote of zeer grote impact.
2. Eiser verblijft sinds 24 november 2021 in de opvang van het COa en is volgens het COa meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser zich verbaal agressief gedragen door te schreeuwen en te dreigen dat hij iemand wat aan zou doen maar heeft hij ook fysieke agressie geuit door met stoelen te gooien. Daarnaast heeft eiser tweemaal de huisregels overtreden. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen een ROV 2 en een ROV 4 opgelegd en meerdere interventies toegepast.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit en heeft de rechtbank verzocht dit besluit te vernietigen. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser tijdig beroep heeft ingesteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.
Ex artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het instellen van beroep vier weken. De beroepstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking geschiedt ex artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door toezending of uitreiking.
3.2.
Het plaatsingsbesluit dateert van 27 augustus 2023 en is diezelfde dag in persoon uitgereikt aan eiser. Daarmee is het besluit bekendgemaakt. Dat eiser weigerde te tekenen voor ontvangst van het besluit komt voor risico en rekening van eiser zelf. De beroepstermijn ving derhalve aan op 28 augustus 2023 en verstreek op 25 september 2023. Het beroep is evenwel bij de rechtbank binnengekomen op 10 oktober 2023.
3.3.
Bij besluit van 27 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser een maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, Vw (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel). De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder het nummer NL23.30351. Op het beroep tegen die vrijheidsbeperkende maatregel heeft de rechtbank reeds beslist op 18 oktober 2023.
3.4.
Eiser heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 6:15 Awb. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo, dat hij stelt dat hij met het op 22 september 2023 ingestelde pro-forma beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel van 27 augustus 2023 ook pro-forma beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023. Daarmee zou dan alsnog tijdig, binnen de daartoe gestelde termijn, beroep zijn ingesteld. De rechtbank had volgens eiser met toepassing van 6:15 Awb het beroepschrift van 22 september 2023 moeten doorsturen naar het CIV.
3.5.
Het beroep van eiser op artikel 6:15 Awb slaagt niet. Het op 22 september 2023 ingestelde pro-forma beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel heeft als bijlage een besluit met de omschrijving ‘HTL-besluit van 27 augustus 2023’. De inhoud van dat besluit betreft echter de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel van 27 augustus 2023. Uit het inleidende beroepschrift met registratienummer NL23.30351 blijkt niet dat het beroep ook geacht wordt gericht te zijn tegen het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat de doorzendplicht op enig ander moment, voor het verstrijken van de beroepstermijn, aan de orde is geweest. De rechtbank is pas op de hoogte gekomen van het beroep tegen het plaatsingsbesluit doordat eiser op 10 oktober 2023 tegen dat besluit beroep heeft ingesteld.
3.6.
Eiser heeft voorts een beroep gedaan op artikel 6:17 Awb en stelt dat het besluit van 27 augustus 2023 ten onrechte niet aan zijn gemachtigde ter beschikking is gesteld. Daaraan verbindt hij de conclusie dat het besluit van 27 augustus 2023 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt waardoor de beroepstermijn pas is gaan lopen op het moment dat het besluit aan de gemachtigde bekend is gemaakt.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat uit de in beroep ingebrachte stukken volgt dat bij verweerder reeds bekend was dat eiser zich door zijn gemachtigde liet bijstaan. Dat brengt met zich dat verweerder gelet op artikel 6:17 Awb het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023 aan de gemachtigde ter beschikking had moeten stellen. Anders dan eiser betoogt, betekent dit evenwel niet dat het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2405. Dat het besluit niet ter beschikking is gesteld aan de gemachtigde kan wel een reden vormen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 Awb.
3.8.
De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden evenwel niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In het besluit waartegen eiser op 22 september 2023 wel beroep heeft ingesteld, de vrijheidsbeperkende maatregel, staat vermeld dat dat besluit gebaseerd is op een plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023. Vanaf dat moment kon de gemachtigde van eiser redelijkerwijs op de hoogte zijn van het bestaan van het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023. Eiser heeft evenwel niet alsnog zo snel mogelijk na de bekendmaking van de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit. Dat mag wel van hem verwacht worden.
3.9
Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat eiser eerder in de veronderstelling is geweest dat het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023 op enig moment is opgeheven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar een emailwisseling d.d. 8 september 2023 met een medewerker van het Coa. In die emailwisseling wordt echter alleen vermeld dat per ongeluk de M108a en M108b zijn opgeheven, zijnde de vrijheidsbeperkende maatregel van 27 augustus 2023. In de andere emailwisselingen ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor de stelling dat namens het Coa gecommuniceerd is dat het plaatsingsbesluit van 27 augustus 2023 zou zijn opgeheven. De rechtbank volgt daarom het betoog van eiser niet.
4. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.