ECLI:NL:RBDHA:2024:14010
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 4 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, maar de rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende zijn meegewogen en dat het meest recente AIDA-rapport geen verschil maakt in deze zaak.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn asielaanvraag niet aan zich is getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, gezien zijn psychische klachten en reuma. De rechtbank oordeelt echter dat niet is aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser en dat hij in Bulgarije de benodigde zorg kan krijgen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van eiser niet leiden tot een onevenredige hardheid bij de overdracht aan Bulgarije.
De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel en is openbaar gemaakt op 18 juli 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.