ECLI:NL:RBDHA:2024:14006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23/6695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afghaanse bewaker valt niet onder de speciale voorziening voor overbrenging naar Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Afghaanse bewaker, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overbrenging naar Nederland. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 1 maart 2023, en het bezwaar daartegen werd op 4 september 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

Eiser heeft gewerkt voor de Nederlandse missie in Afghanistan en stelt dat hij in aanmerking komt voor overbrenging, omdat hij in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt. De minister heeft echter geoordeeld dat eiser niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd, en dat hij zich pas op 18 februari 2023 bij Defensie heeft gemeld. Eiser betoogt dat andere ASG-bewakers wel zijn overgebracht en dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet binnen de speciale voorziening valt, omdat hij niet voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in het beleid voor overbrenging van Afghanen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere ASG-bewakers die wel zijn overgebracht. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om meer of ander handelen te verrichten dan wat in het beleid is vastgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van griffier mr. D.C. van Genderen, en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft partijen bericht een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verzocht om te worden overgebracht naar Nederland. Hij stelt te hebben gewerkt voor de Nederlandse missie in [plaatsnaam] , kamp [kampnaam] , als bewaker in dienst van de Afghan Security Guards (ASG).
3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen. Volgens verweerder valt eiser niet onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [1] zijn genoemd en behoort hij niet tot de afgebakende groep Afghanen waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bij Defensie bekend waren.
Wat stelt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij onder de afgebakende groep van Defensie valt en dus in aanmerking komt voor overbrenging. Hij heeft voor Defensie gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie en heeft zich niet eerder kunnen melden omdat hij moest onderduiken.
5. Daarnaast zijn andere ASG-bewakers wel overgebracht. Verweerder maakt een ongerechtvaardigd onderscheid tussen eiser en deze groep personen.
6. Verder is de afwijzing in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
In de eerste plaats hanteert verweerder in zijn beleid het ongeschikte criterium dat de verzoeker in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt.
Daarbij zou verzoeker in aanmerking kunnen komen voor overbrenging op grond van het Raadbesluit van de Raad voor de Europese Unie van 3 maart 2022.
De belangen van eiser zijn bovendien groot. Eiser wordt geassocieerd met de voormalige Afghaanse autoriteiten. Eiser en zijn gezin worden bedreigd en staan bloot aan het gevaar van schending van hun fundamentele mensenrechten.
7. Verder had verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond mogen verklaren, aangezien de motivering in bezwaar is gewijzigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [2] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
9. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar in Afghanistan voor Defensie of EUPOL hebben gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat het ministerie van Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij het ministerie van Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie.
10. Over de speciale voorziening heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken gedaan. [3] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om criteria vast te stellen, zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Dat geldt ook voor het criterium dat zij hebben gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Het beleid is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [5]
11. Eiser valt niet binnen het bereik van de speciale voorziening, omdat hij zich pas op 18 februari 2023 bij Defensie heeft gemeld.
12. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Eiser heeft namelijk niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere ASG-bewakers die wel door verweerder zijn overgebracht. Verweerder heeft ten aanzien van geëvacueerde ASG-bewakers uitgelegd dat het in twee gevallen gaat om personen die al in 2016 zijn overgebracht en in de overige gevallen om personen die onder de afgebakende groep vallen. Hun situaties zijn dus niet relevant voor het geval van eiser. Van andere concrete gevallen is niet gebleken.
13. Bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging is er geen ruimte voor verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde individuele omstandigheden. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dus evenmin. De rechtbank merkt daarbij op dat het voor een lidstaat van de EU niet mogelijk is om zelf mensen voor te dragen voor de door EDEO opgestelde lijst. Bovendien verplicht het Raadbesluit niet tot meer of ander handelen.
14. Tot slot mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat hij niet valt onder de speciale voorziening en dat de afwijzing niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Het bezwaar was dus kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024.
griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 r.o. 5.1.