ECLI:NL:RBDHA:2024:13997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
09/216559-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging tot doodslag en bedreiging na steekincident in Den Haag

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige vrouw, die op 28 augustus 2023 in Den Haag een andere vrouw neerstak en een getuige bedreigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging met de dood. De feiten vonden plaats op klaarlichte dag op de Singel in Den Haag, waar de verdachte het slachtoffer in een auto naderde en na een vechtpartij met een mes meerdere keren stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf, waarbij de impact op het jonge kind van het slachtoffer, dat getuige was van het geweld, zwaar meeweegt. De verdachte ontkende opzet en voerde aan dat zij handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals schadevergoedingen aan het slachtoffer en haar kind. De vordering van de officier van justitie tot een hogere straf werd afgewezen, maar de rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/216559-23 en 09/339452-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 3 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 december 2023, 29 februari 2024, 25 april 2024 (alle pro forma), 23 juli 2024 (inhoudelijke behandeling) en 3 september 2024 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.K.B. Bijl naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/216559-23 (hierna: dagvaarding I) en 09/339452-23 (hierna: dagvaarding II):
Ten aanzien van dagvaarding I
zij op of omstreeks 28 augustus 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermaals met een mes, althans een scherp (puntig) voorwerp, in het hoofd en/of de (onder)arm(en) en/of de (rechter zijde van de) buik, althans het boven lichaam van die [naam 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 augustus 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een mes, althans een scherp (puntig) voorwerp, in het hoofd en/of de (onderarm(en) en/of de (rechter zijnde van de) buik, althans het boven lichaam van die [naam 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van dagvaarding II
zij op of omstreeks 28 augustus 2023 te ’s-Gravenhage [getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [getuige 1] een mes te tonen en hem daarbij de woorden toe te voegen: "Wegwezen, anders steek ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I, primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I, primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft zij geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit, heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
3.3.
Vrijspraak
Dagvaarding I, primair: poging tot moord
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord is vereist dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
In het strafdossier komt naar voren dat er getuigen zijn geweest die hebben gezien dat de verdachte enige tijd in haar auto heeft gezeten voordat [naam 1] aan kwam lopen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte [naam 1] aan het opwachten was en zich derhalve enige tijd heeft kunnen beraden op haar te nemen besluit. Echter zijn er ook contra-indicaties aanwezig, die de vaststelling van voorbedachte raad in de weg staan. Zo heeft het incident overdag op straat, in het bijzijn van meerdere getuigen, plaatsgevonden en heeft de verdachte [naam 1] ook niet meteen gestoken, maar pas op een later moment in het gevecht.
Hoewel het strafdossier aanwijzingen bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte mogelijk met voorbedachte raad [naam 1] wilde doodsteken, vormen deze aanwijzingen naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend bewijs dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvoor zijn in het strafdossier onvoldoende concrete en overtuigende aanknopingspunten aanwezig.
Concluderend is de rechtbank, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake is, zodat de verdachte van poging tot moord zal worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023268557, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 302).
Ten aanzien van dagvaarding I, subsidiair:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 28 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 57-58):
Op 28 augustus 2023 bevond ik mij op de Singel aan de overkant van de Hornbach. Ik zag dat er een zwarte Volkswagen Polo vanuit achter mij naderde op de Singel. Ik zag dat [de verdachte] uit het voertuig gestapt kwam.
Ik zag dat [de verdachte] direct meerdere vuistslagen op mijn hoofd gaf. In de worsteling zijn wij samen op de grond beland. Ik voelde een steek in mijn buik. Ik keek naar [de verdachte] en ik zag een mes naast haar op de grond liggen. Ik ben gestoken in mijn hoofd, ik ben gestoken in mijn rechterzij en ik ben gestoken in mijn linkerarm.

2.Het proces-verbaal van aangifte van getuige [getuige 1] , opgemaakt op

1 september 2023, voor zover inhoudende (p. 159-160):

Op 28 augustus 2023 was ik aan het hardlopen op de Singel in Den Haag. Ik zag dat twee vrouwen met elkaar aan het vechten waren. Ineens zag ik dat één van de twee vrouwen haar rechterarm naar achteren bewoog, waardoor ik kon zien dat zij een mes in haar rechterhand had. Ik zag dat deze vrouw vervolgens met dat mes in de richting van het lichaam van de andere vrouw bewoog. Wat mij hierbij echt opviel is dat zij met haar arm naar achteren ging en vervolgens met een vaart naar voren ging in de richting van het lichaam van de andere vrouw.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , getuige, op 18 april 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende (ongenummerd):
U vraagt of ik kan beschrijven wat ik mij nog kan herinneren van het toetakelen. Het enige wat ik mij kan herinneren is dat die verdachte bewegingen maakte naar haar. Ze sprong erboven op en je zag overal bloed liggen en toen realiseerde ik mij dat het steekbewegingen waren die de verdachte maakte.
4.
Het geschrift, te weten geneeskundige verklaring, opgemaakt op 28 september 2023, voor zover inhoudende (p. 193):
Uitwendig waargenomen letsel:
- steekwond flank rechts: leverletsel op CT + ribfractuur;
- steekwonden arm links;
- steekwond hoofd links.
Ten aanzien van dagvaarding II:

1.Het proces-verbaal van aangifte van getuige [getuige 1] , opgemaakt op

1 september 2023, voor zover inhoudende (p. 159-160):

Op 28 augustus 2023 was ik aan het hardlopen op de Singel in Den Haag. Ik zag vervolgens dat de vrouw met het mes snel naar de auto rende en instapte aan de bestuurderszijde. Ik zag dat de vrouw het mes vanuit haar rechterhand overgaf in haar linkerhand en in mijn richting hield. Ik zag dat de vrouw naar mij keek, terwijl zij het mes op mij richtte.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 juli 2024, voor zover inhoudende:
Ik voelde me niet goed, ben naar mijn auto gegaan, daarin gaan zitten en toen werd mijn portier opengetrokken.
Ik besefte dat ik het mes had in de auto.
U houdt mij voor dat [getuige 1] heeft verklaard dat ik het mes uit mijn rechterhand overgaf in mijn linkerhand en in zijn richting hield en vraagt of ik mij dat kan herinneren. Het kan kloppen wat hij zegt.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I: poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van [naam 1] . Er is echter wel sprake van voorwaardelijk opzet. Op basis van de weergegeven bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte, toen zij uit de auto stapte en [naam 1] aanviel, vuistslagen heeft uitgedeeld aan [naam 1] . Na een worsteling zat de verdachte bovenop [naam 1] en toen heeft zij [naam 1] met een mes gestoken. Getuige [getuige 1] zag dat de verdachte met een vaart op het lichaam van [naam 1] instak. De verdachte heeft [naam 1] onder andere in haar buik en in haar hoofd gestoken. Naar algemene ervaringsregels had dit tot de dood van [naam 1] kunnen leiden. In en rondom het hoofd en de buik bevinden zich immers vitale organen en bloedvaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat [naam 1] zou komen te overlijden als gevolg van het meermalen steken met het mes door de verdachte aanmerkelijk is. Die aanmerkelijke kans heeft de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van haar handelen - het met kracht steken in de buik en het hoofd van een persoon terwijl deze op de grond ligt - bewust aanvaard. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag daarom wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II: bedreiging
Uit de aangifte van [getuige 1] blijkt dat de verdachte na de steekpartij wilde wegvluchten in haar auto en dat [getuige 1] heeft geprobeerd om de verdachte te stoppen. [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte hem het mes heeft getoond, toen hij de portier van de auto opende en haar probeerde tegen te houden direct na het steekincident.
[getuige 1] heeft consistent en gedetailleerd verklaringen afgelegd. Daaruit blijkt dat hij zich bedreigd voelde door het tonen van het mes door de verdachte. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf, namelijk dat zij het mes in haar handen heeft gehad in de auto toen [getuige 1] haar probeerde tegen te houden.
Volgens vaste jurisprudentie is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Gezien de gegeven omstandigheden en de context waarin het mes werd getoond, is de rechtbank van oordeel, dat bij [getuige 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar letsel zou oplopen. De verdachte toonde [getuige 1] immers het mes op het moment dat hij haar wilde beletten te vluchten direct nadat zij meermalen met kracht [naam 1] had gestoken, waarvan [getuige 1] getuige was geweest.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals ten laste gelegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I, subsidiair:
zij op 28 augustus 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een mes in het hoofd en de arm en de rechter zijde van de buik, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van dagvaarding II
zij op 28 augustus 2023 te ’s-Gravenhage [getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [getuige 1] een mes te tonen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op
noodweer(exces) en psychische overmacht toekomt en zij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verdachte geschetste feitelijke toedracht van het beroep op noodweer tegenover de andersluidende getuigenverklaringen niet aannemelijk is en dat er in deze zaak geen enkel aanknopingspunt is te vinden waaruit een noodweersituatie blijkt. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, nu niet is gebleken van een van buiten komende drang waar de verdachte redelijkerwijs geen weerstand aan kon en behoefde te bieden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar
daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht hetgeen de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat [naam 1] de verdachte op enig moment in een wurggreep zou hebben gehouden, niet aannemelijk. Dat de verdachte [naam 1] in een wurggreep zou hebben gehouden, blijkt namelijk op geen enkele wijze uit het strafdossier en de verschillende getuigenverklaringen. Wel is duidelijk geworden dat er door [naam 1] ook vuistslagen zijn uitgedeeld aan de verdachte. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot een geslaagd beroep op noodweer, nu uit de getuigenverklaringen volgt dat de verdachte zichzelf in deze situatie had gebracht en zij een mes bij zich had op het moment dat zij [naam 1] aanviel.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aan haar verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer en komt derhalve niet meer toe aan een beoordeling van het beroep op noodweerexces.
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht, als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, moet vast komen te staan dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Uit het strafdossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt op geen enkele wijze dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waar de verdachte geen weerstand aan heeft kunnen bieden. Dat sprake is geweest van een wurggreep door [naam 1] is, zoals hiervoor overwogen, niet gebleken. Het standpunt van de verdediging dat de verdachte vanwege een wurggreep een psychische druk heeft ervaren waardoor een voor strafbaarheid vereiste aanwezigheid van een wilsvrijheid bij de verdachte zou ontbreken, wordt dan ook verworpen. Gebleken is dat de families van verdachte en [naam 1] een voorgeschiedenis hebben met gewelddadige incidenten, die tot psychische klachten heeft geleid bij de verdachte. Echter, nog daargelaten of daarmee sprake zou zijn geweest van een van buiten komende drang, is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het steken deze psychische klachten bij de verdachte een zodanige gemoedstoestand hadden veroorzaakt, dat zij in haar mogelijkheden werd aangetast om anders te handelen dan zoals zij heeft gehandeld. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een situatie van psychische overmacht, zoals de raadsvrouw heeft betoogd.
Aangezien ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de daarbij door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Bij de bepaling van de strafmaat in deze zaak wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, namelijk een steekpartij op klaarlichte dag op de openbare weg en een bedreiging. Dit getuigt niet alleen van een ernstige schending van de openbare orde, maar draagt ook bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving als geheel.
De verdachte reed in haar auto toen zij [naam 1] met haar driejarig kind zag lopen. Hierop heeft de verdachte in de berm geparkeerd en is zij – toen [naam 1] haar genaderd was – op [naam 1] afgelopen en heeft zij haar aangevallen. Hierop ontstond een vechtpartij en heeft de verdachte met een mes meermalen op [naam 1] ingestoken. De verdachte heeft zich met haar handelen schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf, waarbij zij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het [naam 1] hierbij om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd is een omstandigheid die geenszins aan haar is te danken. Vervolgens heeft de verdachte getuige [getuige 1] , die haar vlucht wilde verijdelen, bedreigd met dat mes.
Door te handelen zoals hierboven omschreven, heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam 1] en die van [getuige 1] . Bovendien veroorzaken feiten als deze, een steekpartij op straat op klaarlichte dag en een daaropvolgende bedreiging met een mes, maatschappelijke onrust. Het behoeft geen uitleg dat deze gebeurtenissen niet alleen grote impact hebben gehad op de slachtoffers, maar ook op de omstanders. De rechtbank rekent het de verdachte in hoge mate aan dat zij [naam 1] heeft aangevallen en meermaals met een mes heeft gestoken voor de ogen van haar driejarige dochter. Dit laatste weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De impact van dergelijk geweld op een jong kind is groot en kan leiden tot langdurige psychische schade.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek van 5 december 2023, waaruit volgt dat de verdachte lijdt aan PTSS door de voortslepende familieruzie met de familie van [naam 1] . Er wordt geen betekenisverband genoemd tussen de aanwezige PTSS en het steekincident.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 31 januari 2024, waarin staat dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat omdat de verdachte blijft volhouden dat zij zich niet kan herinneren dat zij heeft gestoken of [getuige 1] heeft bedreigd. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte haar een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met [naam 1] en een locatieverbod van de woonplaats van [naam 1] .
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf in de gegeven omstandigheden evenwel te hoog. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Dit betekent dat er op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht geen ruimte is voor een voorwaardelijk strafdeel. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen aan de orde komen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Hetzelfde geldt voor een contactverbod met de slachtoffers. Voor oplegging van een contactverbod met [naam 1] en haar dochter in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zoals gesuggereerd door de raadsman van de benadeelde partijen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2]

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de schadevergoedingen zoals deze zijn gevorderd in hun geheel kunnen worden toegewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te bepalen dat beide vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vorderingen – gezien de complexiteit en de hoogte van de bedragen – een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren vanwege de complexiteit en hoogte daarvan. Subsidiair is verzocht om de vordering van [naam 1] slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank overweegt dat de vorderingen overzichtelijk zijn, voldoende zijn onderbouwd en de behandeling ervan geen onevenredige belasting vormt van het strafproces. De rechtbank acht zich voldoende in staat om over deze vorderingen te oordelen binnen het kader van dit strafproces en zal de benadeelde partijen daarom ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De vordering van benadeelde partij [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 29.831,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.444,10 aan materiële schade en € 28.387,- aan immateriële schade.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank zal de vordering volledig toewijzen. Dat de benadeelde partij het verkeerde model telefoonhoesje is opgenomen in de vordering maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. De benadeelde partij heeft erkend dat het inderdaad om een ander hoesje ging dan het daadwerkelijke telefoonhoesje met schade, maar dat dit verder niets afdoet aan de hoogte van de gevorderde schade van het hoesje.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Er is immers voldoende onderbouwd dat sprake is van lichamelijke klachten die het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Echter, de rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de toe te wijzen immateriële schadevergoeding te schatten op een iets lager bedrag. Voorafgaand aan de steekpartij had [naam 1] reeds rugklachten en depressieve klachten en niet geheel duidelijk is geworden in welke mate deze klachten doorwerken in de psychische schade waarvoor zij de vergoeding vordert. Daar staat tegenover dat als direct gevolg van het incident [naam 1] haar arm niet meer kan gebruiken. Dit is een ernstige en blijvende beperking die in belangrijke mate bijdraagt aan de geleden psychische schade.
Gelet hierop zal de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding een schatting maken van het aandeel van de schade dat redelijkerwijs kan worden toegerekend aan het strafbare feit, rekening houdend met de toen bestaande klachten van [naam 1] . De rechtbank zal de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 25.000,-.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 26.444,10, bestaande uit € 1.444,10 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover [naam 1] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 26.444,10 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[naam 1] .
De vordering van benadeelde partij [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.455,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade, te weten shockschade. Ter terechtzitting heeft de raadsman van [naam 2] de vordering nader toegelicht en aangevoerd dat toekomstige schade van de benadeelde partij zich op dit moment nog niet laat vaststellen. De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat de raadsman heeft geconcludeerd om de vordering ter zake van toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:646) de vereisten voor toekenning van shockschade als volgt nader gepreciseerd:
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Gebleken dat is de benadeelde partij een nauwe affectieve relatie had met het slachtoffer [naam 1] , haar moeder. Het slachtoffer is neergestoken in haar aanwezigheid, zo blijkt uit het strafdossier. Hierbij is zij geconfronteerd met de zeer ernstige verwondingen die door de verdachte aan haar moeder waren toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus ook onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partij.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
Uit de overgelegde stukken van de huisarts volgt dat het steekincident voor de benadeelde partij een traumatische gebeurtenis is geweest en heeft geleid tot nachtmerries en huilen. De huisarts heeft hierin aanleiding gezien om de benadeelde partij voor verdere hulpverlening te verwijzen naar Youz. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voor de benadeelde partij het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven voldoende is komen vast te staan.
De benadeelde partij komt daarom in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. De rechtbank zal conform de vordering een bedrag van € 3.455,- aan shockschade toewijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover [naam 2] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.455,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[naam 2] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I, primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, subsidiair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, subsidiair:
poging tot doodslag
ten aanzien van dagvaarding II:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering tot schadevergoeding [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] (gedeeltelijk) toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam 1] , een bedrag van € 26.444,10 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering tot schadevergoeding [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[naam 2] , een bedrag van € 3.455,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
maatregel tot schadevergoeding [naam 1]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 26.444,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 167 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan een van de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de betreffende benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
maatregel tot schadevergoeding [naam 2]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.455,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 44 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan een van de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de betreffende benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. V.K.M. Hanssen en D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2024.