ECLI:NL:RBDHA:2024:13996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.22448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiser wegens onvoldoende gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 18 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 23 mei 2024 te horen dat zijn aanvraag ongegrond was verklaard door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 8 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië niet gegrond is. De eiser, van Amhaarse afkomst, heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door de Oromo's en de Shene-groepering, vooral na aanvallen op zijn familie. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de vrees van de eiser niet specifiek genoeg is en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij bij terugkeer daadwerkelijk gevaar loopt. De rechtbank wijst erop dat de eiser zelf geen problemen heeft ondervonden in de periode dat hij in Ethiopië verbleef en dat zijn verklaringen onvoldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat er op individuele gronden een reëel risico op vervolging bestaat, wat in dit geval niet is gelukt. De rechtbank wijst ook op de algemene situatie in Ethiopië, waar de minister geen aanwijzingen heeft gevonden dat Amharen in het Oromo-gebied specifiek gevaar lopen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft overwogen dat er geen gegronde vrees voor vervolging is, zowel op individuele gronden als op basis van de algemene situatie in het land.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 18 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [persoon A] als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is van Ethiopische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2007. Op 15 maart 2023 is eiser uit Ethiopië vertrokken omdat hij vreest om gerekruteerd of gedood te worden door de Oromo’s en Shene. Eiser is als Amhara niet langer veilig in Oromo gebied. Dit blijkt uit de aanval van de Oromo’s en Shene op de winkel van de vader van eiser en op het huis van de ouders van eiser in Shambu. Het huis van eiser en zijn ouders is aangevallen, daarbij zijn de vader en broer omgekomen. Na deze gebeurtenissen is eiser met zijn familie vanaf november 2022 in [plaats] bij zijn grootouders gaan wonen. Eiser staat in de belangstelling van de Shene omdat zij weten dat hij de oudste zoon is van zijn vader, die met een persoon van de Shene groepering heeft gevochten. Eiser voelt zich niet langer meer veilig in Shambu en ook niet meer bij zijn grootouders in [plaats] .

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Aanval door Oromo’s op Shambu in 2022, waaronder het ouderlijk huis van eiser;
3. Aangesproken door Oromo’s op negatieve manier.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat alle relevante elementen geloofwaardig zijn. De geloofwaardigheid van deze relevante elementen staat daarom niet ter discussie. Echter, vormen deze elementen onvoldoende aanleiding om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Daarom is de asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw 2000) als ongegrond afgewezen.
Heeft de minister terecht overwogen dat eiser wegens individuele redenen geen gegronde vrees heeft voor vervolging?
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië wegens zijn individuele omstandigheden. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat de aanval in 2022 op het ouderlijk huis van eiser, waarbij zijn broer en vader zijn omgekomen, niet specifiek gericht was op zijn familie in Shambu. Zo is al eerder de winkel van zijn ouders in brand gestoken. Uit de verklaringen van eiser volgt dat de aanvallen op zijn familie wel degelijk te maken hebben met het gegeven dat zij de Amhaarse etniciteit hebben. Dat de Oromo’s specifiek de Amharen aanvallen volgt ook uit de overgelegde landeninformatie. De Amharen zijn namelijk in het Oromo gebied (waaronder Shambu en [plaats] ) een minderheid. Verder is eiser op negatieve wijze benaderd door Oromo-jongeren, wat door de minister geloofwaardig is geacht. Daarbij heeft de minister miskend dat uit de negatieve benadering door Oromo’s ook volgt dat de Shene groepering naar hem opzoek is. Dit heeft eiser voldoende concreet gemaakt. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in beeld is bij de Oromo’s en Shene, omdat zijn vader gevochten heeft met iemand van de Oromo-etniciteit en hiervoor is vervolgd.
Ook stelt de minister ten onrechte dat eiser zelf geen problemen heeft ondervonden in [plaats] . Dit standpunt is ten eerste tegenstrijdig met het gegeven dat de minister geloofwaardig acht dat eiser op een negatieve manier door de Oromo’s is aangesproken. Eiser heeft verklaard dat hij in [plaats] door jongeren op straat is bedreigd en dat er door hen is gezegd dat eiser zich bij de Oromo’s moet aansluiten. [2] In de correcties en aanvullingen is dit verduidelijkt. In het besluit is dan ook ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat de jongeren door wie eiser op straat is aangesproken bij de Shene groepering behoorden. Daarnaast heeft eiser verklaard dat er wordt gezegd dat hij een kind is van iemand die een Oromo heeft geslagen en dat daarvoor wraak genomen moet worden. [3] De minister betwist deze verklaringen niet. Daarom is er onvoldoende gemotiveerd waarom eiser ondanks deze verklaringen niet heeft te vrezen voor vervolging of reële schade.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank hierna onder 6.1 oordeelt, is het gegeven dat eiser uit Ethiopië komt op zichzelf niet genoeg om gegronde vrees aan te nemen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er op individuele gronden aanleiding bestaat voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser zelf geen problemen heeft gehad, die zijn vrees aannemelijk maken. Zo heeft eiser toen hij in Shambu woonde geen gerichte dreigementen of aanvallen meegemaakt. Volgens eisers verklaring betrof de aanval in Shambu in 2022 op zijn ouderlijke huis namelijk geen gerichte beschieting en hebben de buren verteld dat er verschillende mensen werden aangevallen die dag. [4] Het feit dat de aanval in 2022 geloofwaardig is geacht door de minister, betekent niet dat eiser op dit moment te vrezen heeft voor de Shene groepering. De gebeurtenissen rondom eisers vader, maken het oordeel niet anders, aangezien de verklaringen van eiser onvoldoende concreet zijn. Uit de verklaringen volgt immers niet dat de Shene groepering concreet op zoek was en is naar eiser of zijn familie. Hierbij is ook van belang dat eiser uit voorzorg is vertrokken en dat eiser bevestigt dat hij geen problemen heeft ondervonden in [plaats] . Door enkel te stellen dat de aanvallen van de Oromo's en Shene specifiek gericht waren op andere etnische groepen, maakt eiser niet aannemelijk dat de Shene groepering specifiek eiser en zijn familie wilde aanvallen. Ook heeft eiser nadat hij naar zijn grootouders in [plaats] is gegaan, geen problemen ondervonden. Zo heeft hij verklaard dat er nog niets is gebeurd in [plaats] , maar dat hij uit voorzorg is vertrokken. [5] Ook zijn familieleden die nu nog in Ethiopië zijn worden niet lastiggevallen en hebben geen gerichte bedreigingen ontvangen van de Shene groepering. Zoals de minister terecht overweegt geeft dit geen blijk van een concrete aanleiding voor eisers vertrek en een concrete vrees. Een vermoeden dat iets kan gebeuren is onvoldoende om te kunnen spreken van een aannemelijk en reëel risico bij terugkeer. De minister heeft dat voldoende gemotiveerd in de besluitvorming.
Daarnaast stelt de minister terecht dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen die hij heeft ontvangen niet duiden op gegronde vrees voor vervolging. De minister volgt eiser in zijn verklaringen dat jongeren van de Oromo etniciteit op straat zich op negatieve wijze hebben geuit tegen eiser. Echter, de minister stelt terecht dat niet is gebleken dat die jongeren lid waren van de Shene groepering en eiser wilden rekruteren. Eiser heeft namelijk enkel verklaard dat de jongeren riepen dat hij met hen mee kan doen om veilig te zijn. Hieruit blijkt niet dat deze jongens van de Shene beweging zijn of dat zij eiser willen rekruteren. Bovendien blijkt uit landeninformatie dat er geen sprake is van gedwongen rekrutering. [6] Ook heeft eiser verklaard, dat hij van zijn familie heeft vernomen, dat mensen naar hem op zoek zijn, omdat er naar hem wordt gevraagd. Hierbij kan eiser echter geen namen noemen. [7] Uit deze verklaringen van eiser volgt niet dat Shene dan wel de Oromo’s eiser daadwerkelijk bij hun strijd willen betrekken. Het algemene en niet onderbouwde vermoeden dat eiser misschien op enig moment zou kunnen worden gedwongen zich aan te sluiten bij Shene is daarvoor onvoldoende.
Heeft de minister terecht overwogen dat eiser vanwege de algemene situatie in Ethiopië (of Oromo gebied) geen gegronde vrees heeft voor vervolging?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië. Op basis van landeninformatie kan namelijk worden gesteld dat de algemene situatie voor Amharen in Oromo gebied dusdanig slecht is dat er te vrezen is voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Uit algemene landeninformatie blijkt namelijk dat er veel geweld is tussen de Oromo en de Amharen. [8] Hieruit blijkt dat er sprake is van aanvallen waarbij veel burgerslachtoffers vallen en dat er sprake is van etnisch gerelateerd geweld tegen minderheidsgroepen in Oromo gebied. De verklaringen van eiser komen hiermee overeen. Eiser loopt vanwege zijn Amhaarse etniciteit en het feit dat hij de oudste zoon is van de familie dan ook een reëel risico op gevaar in zowel Shambu als [plaats] .
6.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Zoals de minister terecht stelt is niet gebleken dat de algemene situatie in Ethiopië (of in het Oromo gebied) voor Amharen dusdanig instabiel is dat eiser enkel vanwege zijn etnische afkomst al risico loopt om vervolgd te worden. Zo volgt uit paragraaf C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dat Amharen niet behoren tot een door de minister aangewezen risicogroep. De minister heeft daarbij ook openbare bronnen bekeken, waaronder Dow Jones nieuwsberichten, database Factiva en de website van het Ethiopische Peace Observatory, dat gebruik maakt en samenwerkt met de Armed Conflict Location & Event Data (ACLED). Hierin is geen informatie gevonden dat er de afgelopen tijd sprake is geweest van conflicten tussen Oromo’s en Amharen in [plaats] en dat Amharen enkel vanwege hun etniciteit gevaar lopen. De minister stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op individuele gronden aanleiding is voor vluchtelingschap of op een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. Hierbij is van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat in [plaats] , waar hij sinds november 2022 tot zijn vertrek in maart 2023 woonde, niets is gebeurd en hij uit voorzorg is vertrokken. [9] Ook benadrukt de minister terecht dat Shambu, waar de gebeurtenissen zich eind 2022 hebben afgespeeld, zich op 500 kilometer afstand bevindt van [plaats] . Tot op heden wonen familieleden van eiser in [plaats] en ondervinden daar geen problemen vanwege hun etniciteit. Dat alleen oudste zonen worden aangevallen, is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De minister stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een reëel risico bij terugkeer.
Is er sprake geweest van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat de aanval op het huis van zijn ouders, waarbij zijn vader en broer zijn omgekomen, al een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert en een duidelijke aanwijzing is dat hij bij terugkeer naar Ethiopië opnieuw een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM vanwege zijn Amhaarse etniciteit. [10] De bewijslast om aan te nemen dat vervolging of de schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dit geval bij de minister. [11]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht stelt dat geen sprake is van een aanwijzing dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De gebeurtenissen, waar eiser naar verwijst, hebben in Shambu plaatsgevonden en niet [plaats] . Eiser woonde voor zijn vertrek uit Ethiopië in [plaats] en heeft daar geen problemen ondervonden vanwege zijn Amhaarse etniciteit. In [plaats] heeft eiser niet in een situatie verkeerd waarin sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft zijn standpunt voldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Nader gehoor p. 7.
3.Nader gehoor p. 8.
4.Nader gehoor p. 12.
5.Nader gehoor p. 7
6.Algemeen Ambtsbericht Ethiopië januari 2024, p. 38.
7.Nader gehoor p. 9.
8.UNHCR Position on Returns to Ehtiopia, March 2022, p. 30 t/m 33; Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten Nr. 319 Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, 7 september 2022 en Algemeen Ambtsbericht Ethiopië, november 2022, p. 30.
9.Nader gehoor p. 7.
10.Eiser verwijst hierbij naar artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000.
11.Rechtbank Den Haag 9 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:767; Werkinstructie 2014/10, paragraaf 4.1.