ECLI:NL:RBDHA:2024:767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL22.21636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over asielaanvraag van Ethiopische eiser met betrekking tot etnisch geweld en omkering van bewijslast

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024, wordt het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2003 en van Amhaarse etniciteit, heeft op 23 januari 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 20 april 2023 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels had beslist op de aanvraag.

De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eerder ervaren vervolging van eiser niet relevant is voor de beoordeling van zijn huidige situatie. Eiser heeft aangetoond dat hij in het verleden is blootgesteld aan etnisch geweld, waaronder de brandstichting van zijn huis en de moord op zijn vader. De rechtbank stelt dat de verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat deze gebeurtenissen niet gerelateerd zijn aan de etnische achtergrond van eiser. De rechtbank concludeert dat de bewijslast om aan te tonen dat er geen reëel risico op vervolging bestaat, bij de verweerder ligt. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [eiser]
(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 23 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 24 oktober 2022 heeft eiser beroep ingediend tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 april 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Het beroep richt zich mede tegen dit besluit [1] .
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B. Ogbamichael als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ter zitting heeft de rechtbank de verdere behandeling van de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de stukken van 26 september 2023, [2] die eiser een dag voor de zitting heeft ingediend.
1.3.
Verweerder heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eiser heeft daar bij brief van 24 november 2023 op gereageerd.
1.5.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 2003 en heeft de Ethiopische nationaliteit en Amhaarse etniciteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit het gebied [district] in Ethiopië, waar sprake is van etnisch geweld. Hij heeft daar problemen ondervonden vanwege zijn Amhaarse etniciteit. Zo had hij problemen met het aanvragen van een identiteitsbewijs en met zijn werk bij de graansopslag. Verder is zijn huis in brand gestoken en een dag later is zijn vader vermoord. Ook heeft hij problemen ondervonden door zijn werk voor de kerk als Amhara jongere. Twee van zijn collega’s zijn opgepakt. Hijzelf is gewaarschuwd en de Oroma Special Forces zijn meerdere keren naar zijn huis gekomen om hem te zoeken. Eiser heeft tot slot aangegeven op Facebook kritiek te hebben geuit tegen de Ethiopische regering.
3. Verweerder heeft de volgende elementen uit eisers asielrelaas relevant geacht:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen vanwege Amhaarse etniciteit;
problemen vanwege werk voor de kerk als Amhara jongere;
activiteiten op Facebook.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser geloofwaardig. Ten aanzien van de problemen die eiser vanwege zijn Amhaarse etniciteit zou hebben vindt verweerder dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft gehad met het aanvragen van identiteitsdocumenten vanwege zijn etniciteit. Verweerder vindt geloofwaardig dat eiser problemen heeft gehad bij zijn werk, dat zijn huis in brand is gestoken en dat eisers vader een dag later is vermoord. Verder vindt verweerder wel geloofwaardig dat eiser als Amhara jongere actief was voor de kerk, maar niet dat hij hierdoor problemen heeft gehad. Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser zich op Facebook heeft uitgesproken tegen de Ethiopische regering. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig geachte elementen niet zwaarwegend genoeg zijn om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft eiser onvoldoende aangetoond dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [3]
3.1.
Over de in beroep overgelegde stukken heeft verweerder zich in het verweerschrift van 26 oktober 2023 – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de etniciteit van eiser geen rol speelt voor de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, sub c, van de Kwalificatierichtlijn [4] . Daarnaast is het enkele zijn van een Amhara onvoldoende om aan te nemen dat eiser te vrezen heeft of daarom een hoger (reëel) risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer en zou moeten worden aangemerkt als risicogroep en/of kwetsbare minderheidsgroep. In [district], en meer specifiek het herkomstgebied van eiser, is volgens verweerder geen sprake van een 15c-situatie.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij vanwege zijn etniciteit problemen heeft ondervonden bij het verkrijgen van identiteitsdocumenten. Ook heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen met de graanopslag niet maakten dat het voor eiser onmogelijk was om te werken. Verder verkeerde hij door zijn werk in de kerk, anders dan verweerder stelt, wel in levensgevaar. Vaststaat immers dat eiser Amhara is in Oromogebied, dat er rellen uitbraken, dat er sprake is van etnisch geweld, dat zijn huis in brand is gestoken en zijn vader is vermoord en dat twee Amhaarse mannen die hetzelfde binnen de kerk deden als hijzelf, zijn opgepakt. Zijn vader is gedood omdat hij Amhara was, zodat wel degelijk sprake was van een gerichte aanval. Tot slot voert eiser aan dat zijn verhaal aansluit bij de algemeen bekende situatie over Ethiopië en eiser verwijst daartoe naar twee bijgevoegde nieuwsberichten van de BBC. Een dag voor de zitting heeft eiser nog informatie overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland over de positie van niet-Oromo in Oromo-gebied in Ethiopië en geweld door de Qeerroo. [5]
4.1.
In de reactie op het verweerschrift stelt eiser, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (C125/22 X,Y e.a.), dat individuele kenmerken wel degelijk moeten worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit
5. Nu verweerder op eisers aanvraag heeft beslist, is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag komen te vervallen. Het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet-tijdig beslissen is daarom
niet-ontvankelijk.
5.1.
Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het alsnog genomen besluit. De rechtbank overweegt dat verweerder niet aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen. De asielaanvraag van eiser is namelijk bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Het beroep richt zich daarom mede tegen het bestreden besluit.
Reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM
6. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden al is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij verweerder. [6]
6.1.
Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eind juni 2020 rellen zijn uitgebroken in delen van Ethiopië na de moord op de zanger en activist Hachalu Hundessa. Dat het huis van eiser hierbij in brand is gestoken en zijn vader een dag later is vermoord heeft verweerder ook geloofwaardig geacht. In het voornemen en in het bestreden besluit wordt niet duidelijk of verweerder dit ziet als eerdere blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in het voornemen wel overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade [7] . Dit zou betekenen dat verweerder ervan uit is gegaan dat de bewijslast bij eiser ligt. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder gevraagd of hij de geloofwaardig geachte brandstichting en de moord op de vader van eiser ziet als een eerdere schending van artikel 3 van het EVRM en daarbij gewezen op het in dat geval omkeren van de bewijslast. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat dit niet het geval is, omdat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat eisers vader is gedood vanwege zijn etniciteit, maar omdat hij op de verkeerde tijd op de verkeerde plek was. Het gaat er volgens verweerder met name om dat de vader van eiser niet als doel werd gezien en niet op een bepaalde lijst stond, maar toevallig daar was, wat de moord een willekeurige aanslag maakt.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor weergegeven standpunt van verweerder gelet op de door hem geloofwaardig geachte brandstichting en de moord op de vader van eiser en de eigen verklaringen van eiser hierover niet houdbaar. Zo heeft eiser op de vraag of de Qeerroo’s het specifiek op zijn vader hadden gemunt verklaard:
“het was niet perse gericht op mijn vader, maar het feit dat hij Amhara was en zij tegen de Amhara gericht waren. En mijn vader was daar. Ze zijn mijn vader tegengekomen. Het was een ongelukkig moment voor mijn vader. Ze hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt”. [8] De vraag van de gehoormedewerker of het juist is om te zeggen dat zijn vader op het verkeerde moment op de verkeerde plek was, beantwoordt eiser bevestigend. Het feit dat de vader van eiser op het verkeerde moment op de verkeerde plek was, sluit naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit dat de reden van de moord wel degelijk kan zijn gelegen in zijn Amhaarse etniciteit. Dit klemt nog meer omdat verweerder niet bestrijdt dat Amhara’s gericht slachtoffer zijn van etnisch geweld. [9] Ook met betrekking tot de brandstichting kan, gelet op de geloofwaardig geachte onrusten die zich destijds in Ethiopië afspeelden en de verklaring van eiser dat de huizen van Amhara werden aangevallen [10] , niet zonder meer gezegd worden dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
6.3.
Verweerder moet gelet op het voorgaande, met name gezien de omkering van de bewijslast, een nieuw besluit nemen en daarin beter motiveren dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië persoonlijk vanwege zijn Amhaarse etniciteit vreest voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep, zover dat is gericht tegen het niet-tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 20 april 2023, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 26 september 2023, ‘Ethiopië – niet-Oromo’s in [district] en geweld Qeerroo’.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2010/95/EU.
5.Zie noot 2.
6.Zie het beleid over dit artikel, vastgelegd in paragraaf 4.1, onderdeel a, van de Werkinstructie 2014/10.
7.Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
8.Verslag aanvullend gehoor, pagina 12.
9.Verweerschrift, pagina 2.
10.Verslag aanvullend gehoor, pagina 10.