ECLI:NL:RBDHA:2024:13975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.27850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 10 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. C.T.W. van Dijk, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister, mr. A. Bondarev.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser stelt dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Kroatische autoriteiten, omdat hij vreest voor pushbacks en onrechtmatige detentie. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Kroatië onveilig zou zijn, en de rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het besluit. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27850
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. Van Elp, de waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hij kan zich niet verenigen met het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 20232. De Afdeling overweegt in deze uitspraak dat zij de informatie van de factsheet, van 20 april 2023, ziet als een uitdrukkelijke bevestiging door de Kroatische autoriteiten dat zij Dublinclaimanten zullen opnemen in de nationale asielprocedure, al dan niet na het indienen van een verzoek om internationale bescherming. Volgens eiser betekent deze bevestiging niks, omdat het niet aannemelijk is dat de autoriteiten van Kroatië vreemdelingen in de asielprocedure zullen opnemen als zij geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Een beroep van de minister op deze Afdelingsuitspraak kan dan ook niet slagen.
6. Eiser voert verder aan dat hij een risico loopt op pushbacks. Volgens eiser blijkt uit een rapport van Center for Peace Studies (CPS), van 19 januari 2024, en uit een brief van VluchtelingenWerk Nederland, van 20 juli 2024, dat er na aankomst in Kroatië geen onderscheid zal zijn tussen Dublinterugkeerders en andere asielzoekers. Dublinterugkeerders krijgen dezelfde identiteitskaart als de overige asielzoekers en na aankomst op het vliegveld zijn zij, als zij niet bijzonder kwetsbaar zijn, zelf verantwoordelijk voor de reis naar het asielcentrum. Eiser loopt hierdoor een risico om gezien te worden als reguliere asielzoeker in plaats van een Dublinterugkeerder, waardoor de kans op pushbacks groot is.
7.
De rechtbank overweegt dat de minister ten aanzien van Kroatië in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit oordeel heeft de Afdeling nadien meermalen bevestigd, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484.
8. Dit betekent dat de minister erop mag vertrouwen dat Kroatië tegenover eiser al haar internationale verplichtingen nakomt. Dit beginsel is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat in het geval van overdracht aan Kroatië een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarvoor dient hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en of opvangsysteem in Kroatië te overleggen. Maakt eiser dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan
9. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten om niet uit te mogen gaan van de toezegging die de Kroatische autoriteiten hebben gedaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Kroatische autoriteiten vreemdelingen niet in de asielprocedure zullen opnemen als zij een verzoek om internationale bescherming indienen. Er is geen concrete aanwijzing voor de stelling dat eiser al een aanvraag heeft ingediend en dat een nieuwe aanvraag dus als een herhaalde aanvraag zal worden beschouwd. Eisers Eurodac registratie heeft betrekking op zijn illegale
inreis in Kroatië. Dit volgt ook uit het claimakkoord, dat is geaccepteerd op grond van artikel 13, eerste, lid, van de Dublinverordening.
10.
Wat betreft de pushbacks, is niet in geschil dat die plaatsvinden op het grondgebied van Kroatië. Dit is een fundamentele systeemfout. Uit de door eiser aangedragen stukken blijkt echter niet dat Dublinterugkeerders een risico lopen op pushbacks. Dat eiser bij overdracht aan Kroatië kan worden aangezien als reguliere asielzoeker en niet als Dublinterugkeerder en hierdoor een risico loopt op pushbacks, komt hieruit onvoldoende naar voren. De stukken geven aan dat het (in theorie) mogelijk is dat ook Dublinterugkeerders worden gepushbackt, maar levert geen concreet bewijs aan dat dit daadwerkelijk gebeurt. Het rapport van CPS stelt ook dat concrete informatie hierover ontbreekt en geeft alleen enkele scenario’s hoe de situatie na overdracht zou kunnen verlopen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan ten aanzien van Kroatië. De rechtbank komt hierover dan ook tot een andere conclusie dan de uitspraak (Amsterdam ECLI:NL:RBAMS:2024:4354) die eiser heeft genoemd. Dat deze NGO niet meer welkom is bij de relevante centra maakt, wat hier overigens ook van zij, niet dat er geen betrouwbare informatie meer te vergaren valt. Mede gelet op het claimakkoord mag de minister er dan ook van uitgaan dat eiser volgens de geldende Europese regelgeving zal worden ontvangen en in staat zal worden gesteld om asiel aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Detentie

11. Eiser heeft gesteld dat hij onrechtmatig en onder mensonterende omstandigheden is aangehouden en in detentie heeft verbleven. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een video overlegd. Het is volgens hem aan de minister om aan te tonen dat de detentie rechtmatig is.
12. De rechtbank oordeelt als volgt. De minister stelt zich gezien de beschikbare informatie terecht op het standpunt dat de gestelde detentie is gevolgd op eisers illegale inreis in Kroatië. Gelet hierop is detentie niet zonder meer onrechtmatig en was het aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval wel zo was. Uit de videobeelden waarop verschillende mensen te zien zijn die in een afgesloten ruimte wachten, is dat niet op te maken. Wat hiervan ook zij, ter beoordeling staat of eiser, na overdracht op basis van de Dublinverordening, te maken zal krijgen met mensonterende omstandigheden. Daarvan is niet gebleken. De verklaringen van eiser over zijn eigen ervaringen en detentie in Kroatië leiden er dan ook niet toe dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Klagen

13. Volgens eiser kan de minister zich niet op het standpunt stellen dat hij bij de Kroatische autoriteiten moet klagen bij voorkomende problemen. De houding van de autoriteiten zoals blijkt uit de push-backs en gebrek aan tolken maakt dat onmogelijk. De minister heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eiser zich in Kroatië dient te beklagen over de daar voorkomende problemen.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Dat klagen geen zin heeft, is op zichzelf niet onderbouwd. De omstandigheden die eiser noemt, zoals het feit dat hij is aangehouden na zijn inreis, dat hij vingerafdrukken moest afstaan, in te kleine ruimtes moest verblijven en in het algemeen bruut is behandeld, leiden niet tot de conclusie. Ook is niet gebleken dat eiser
heeft geprobeerd om te klagen bij de Kroatische autoriteiten of dat hij heeft geprobeerd om de hulp van een tolk in te schakelen. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn standpunt dat klagen niet mogelijk is of bij voorbaat kansloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische problemen en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
15. Eiser stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden en de aangehaalde voorbeelden uit de jurisprudentie niet betrokken bij het bestreden besluit. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij medische problemen heeft en dat hij er niet op vertrouwt dat hij hiervoor geholpen kan worden in Kroatië. Onder andere door hoe ze met hem zijn omgegaan, ten tijde dat hij in Kroatië verbleef. Het oordeel van de minister dat hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag aan zich te trekken, vanwege zijn persoonlijke omstandigheden, is dan ook onbegrijpelijk.
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister mocht concluderen dat de genoemde omstandigheden er niet toe leiden dat hij de aanvraag aan zich moest trekken. De minister is op nagenoeg alle door eiser genoemde gevallen ingegaan en heeft terecht geoordeeld dat deze op andere (persoonlijke) omstandigheden zien. Dat geldt ook voor de uitspraak van 14 mei 2024, zittingsplaats Haarlem, geregistreerd onder nummer NL.16274. Wel stelt eiser terecht dat de minister in het bestreden besluit niet kenbaar is ingegaan op medische omstandigheden van eiser. Hij zegt dat hij medische problemen heeft en wordt behandeld door een dokter. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er geen medische gegevens zijn waaruit blijkt dat eiser behandeling behoeft en dat deze behandeling aan Nederland zou zijn gebonden, zodat voor een verdere motivering geen aanleiding was. De rechtbank stelt vast dat inderdaad niet is onderbouwd dat een behandeling nodig is die alleen in Nederland beschikbaar is. Gelet hierop volstaat deze aanvulling en ziet de rechtbank geen aanleiding om het besluit te vernietigen wegens een relevant gebrek in de motivering. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Niet gebleken is dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid of dat de motivering ontoereikend is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.