In deze zaak heeft eiser op 30 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser werd op 4 mei 2022 toegelaten tot de nationale procedure. Op 24 januari 2023 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 15 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar de rechtbank heeft dit beroep op 25 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de minister op 26 februari 2024 de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar deze beschikking werd op 3 april 2024 ingetrokken, waarna de minister opnieuw op de aanvraag zou beslissen.
Eiser heeft de minister opnieuw in gebreke gesteld op 14 juni 2024 en op 1 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen – Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.