ECLI:NL:RBDHA:2024:13921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.13175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag en beoordeling van prematuriteit van ingebrekestelling

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 juli 2024, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat een vereenvoudigde afdoening mogelijk maakt als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet werd enkel beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak.

De opposant voerde aan dat verweerder niet had vastgesteld welk land verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, en dat de aanvangstermijn voor het beslissen op zijn aanvraag op 1 september 2022 lag. Hij stelde ook dat zijn aanvraag onder een andere beleidsregel viel, waardoor verweerder uiterlijk op 1 december 2023 had moeten beslissen. De rechtbank weerlegde deze argumenten door te stellen dat verweerder op de hoogte was van de situatie met Italië en dat de asielaanvraag van de opposant in de nationale procedure behandeld zou worden. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling van 11 maart 2024 te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn nog liep.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De opposant had geen recht op proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.13175 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant [1]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers).

Inleiding

Bij uitspraak van 3 juli 2024 [2] (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [3] beslist op het beroep van opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert aan dat verweerder niet heeft vastgesteld welk land verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, nu verweerder de beschikking om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen heeft ingetrokken. Opposant meent daarom dat de aanvangstermijn voor het beslissen op zijn asielaanvraag is gelegen op 1 september 2022. Daarnaast stelt opposant dat zijn asielaanvraag niet valt onder de WBV 2023/3 maar onder WBV 2022/22, waardoor verweerder uiterlijk op 1 december 2023 diende te beslissen op zijn asielaanvraag. Nu de ingebrekestelling dateert van 11 maart 2024, meent opposant dat de ingebrekestelling niet prematuur is ingediend.
4. De beslistermijn voor asielaanvragen zoals bedoeld in artikel 42, zesde lid, van de Vw [4] gaat lopen op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Van dat moment is in elk geval sprake als de overdrachtstermijn is verstreken. [5] Dat moment kan zich ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit de zaak aan zich te houden of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
5. De Afdeling [6] heeft in haar uitspraken van 26 april 2023 [7] bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
6. Dit betekent dat het vanaf dit moment voor verweerder duidelijk was, of had moeten zijn dat een overdracht van opposant aan Italië niet mogelijk was en verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van opposant zijn asielaanvraag. Dat verweerder de beschikking om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen op een later moment heeft ingetrokken maakt het vorenstaande niet anders. Ook wordt opposant niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder niet heeft vastgesteld welk land verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft namelijk per brief van 15 juni 2023 medegedeeld dat de asielaanvraag van opposant behandeld zal worden in de nationale procedure.
7. In verzet wordt beoordeeld of de rechtbank het beroep kennelijk, dus zonder zitting en op grond van artikel 8:54 van de Awb, heeft kunnen afdoen. Dat in de aangevallen uitspraak per abuis de verkeerde WBV is genoemd, is geen omstandigheid die maakt dat de rechtbank het beroep niet kennelijk heeft kunnen afdoen.
8. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is begonnen op 26 april 2023 en zou voor opposant op 26 oktober 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [8] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor opposant op 26 juli 2024 is geëindigd. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 11 maart 2024 te vroeg is ingediend. Daarmee is bij het instellen van het beroep niet tijdig nemen van een besluit niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van opposant is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Over dat oordeel is geen redelijke twijfel mogelijk.
9. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 29, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.