ECLI:NL:RBDHA:2024:13915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis

In deze zaak heeft eiser op 6 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw in het kader van nareis. Aangezien de minister van Asiel en Migratie niet tijdig een besluit heeft genomen op deze aanvraag, hebben eisers op 3 mei 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar deze heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist op de aanvraag, en dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister aan eisers € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen moet betalen, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. Tot slot is de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiser], eiser,
V-nummer: [V-nummer 2]
Tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 6 oktober 2023 voor zijn vrouw (eiseres) een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend.
Eisers hebben op 3 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag.
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eisers overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 6 oktober 2023. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar de laatste volzin van dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 4 april 2024 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Gemachtigde van eisers heeft verweerder op 11 april 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 3 mei 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn.
7. In het geval van eisers heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Eisers verzoeken de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door op 30 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.