Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.¹ Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.²
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
3. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.³ In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.⁴
4. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.⁵ De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat van zo’n bijzondere omstandigheid nu nog steeds sprake is. In het verweerschrift heeft verweerder dit weliswaar betoogd, maar daarbij heeft verweerder zich gebaseerd informatie betreft over de nareisaanvragen uit 2021 en 2022.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Het is op zich juist dat verweerder in het verweerschrift heeft verwezen naar informatie uit 2021 en 2022. Bij deze informatie betrekt de rechtbank evenwel de openbare informatie uit Kamerstukken⁶. Kort gezegd blijkt hieruit dat in 2023 sprake is geweest van een verdere toename van de nareisaanvragen. Op basis van het samenstel van al deze informatie, is de rechtbank van oordeel dat de bijzondere omstandigheid, als aangenomen in de genoemde uitspraak van 17 maart 2023, zich nog steeds voordoet. Zodoende zal de rechtbank ook in deze zaak in beginsel toepassing geven aan de uitgangspunten van die uitspraak.
6. Verweerder vraagt om een nadere beslistermijn van twintig weken. Dit omdat hij bij eiseres nadere documenten, in dit geval een militair boekje, moet opvragen. Daarnaast geeft verweerder aan dat hij mogelijk nader onderzoek, in de vorm van een gehoor, wil verrichten.
7. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat er geen nadere termijn voor een herstel verzuim moet worden geboden, omdat verweerder geen duidelijkheid kan geven over de noodzaak voor het militair boekje. De rechtbank volgt dit betoog niet. Het is in beginsel aan verweerder is om te bepalen welke informatie hij nodig heeft om tot een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag te kunnen komen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ongeveer drieënhalve maand geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Sindsdien heeft verweerder op dit dossier geen actie ondernomen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten van de uitspraak van 17 maart 2023. Dat de aanvraag mede betrekking heeft op een minderjarig kind, is voor de rechtbank geen aanleiding om nog een verdere korting toe te passen.
9. De rechtbank bepaalt als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6
Kamerstukken II2022/23 19 637, nr 3100 en
Kamerstukken II2023/24 19 637, nr. 3173.
onderzoek in de vorm van een gehoor nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van een gehoor nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.⁷
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen één van de in deze uitspraak gestelde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor haar een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023⁸. Toegekend wordt
€ 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
13. Verweerder moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.⁹
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
9 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.