ECLI:NL:RBDHA:2024:1381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
09/328820-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling voor bedreiging, mishandeling, vernieling en brandstichting met onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorwaardelijke werkstraf

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling, mishandeling, vernieling en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tweemaal heeft bedreigd met zware mishandeling, mishandeling heeft gepleegd, opzettelijk een auto heeft vernield en brand heeft gesticht in een zorginstelling. De feiten vonden plaats tussen december 2022 en augustus 2023. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 224 dagen en een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de wachtlijstproblematiek voor de zorginstelling en de noodzaak van een passende verblijfplaats na detentie. De officier van justitie had een voorwaardelijke PIJ-maatregel geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was, gezien het advies van deskundigen. De verdachte is in voorlopige hechtenis geweest en heeft tijdens de zittingen zijn verantwoordelijkheid genomen door te verschijnen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de verdachte ook de mogelijkheid geboden om in de toekomst te werken aan zijn rehabilitatie door middel van begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-328820-22
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboortedatum],
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in JJI Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van
2 november 2023 (pro forma) en 25 januari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg en de advocaat van de verdachte is mr. H.W. van Eeuwijk te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: poging tot afpersing, dan wel bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, gepleegd op 15 december 2022 in 's-Gravenhage tegen
[slachtoffer] ;
Feit 2: mishandeling, gepleegd op 15 december 2022 in ’s-Gravenhage tegen [slachtoffer] ;
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] toebehoort, vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken, gepleegd op 25 juli 2023 in Leidschendam;
Feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, gepleegd op 13 en/of 14 augustus 2023 in Leidschendam tegen [slachtoffer 3] ;
Feit 5: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, dan wel opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken, gepleegd op 17 augustus 2023 te Leidschendam.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak feit 1 - primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt hieromtrent dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op afpersing, nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij [slachtoffer] slechts bang wilde maken, zodat hij het terrein van Ipse de Bruggen kon verlaten, hetgeen door de overige bewijsmiddelen wordt ondersteund. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet de intentie van de verdachte was om [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de overige feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Feiten 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Beresteinlaan (doorgenummerd pagina 1 t/m 42).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 subsidiair en 2:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 januari 2024;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 15 december 2022 (p. 16-19).
Feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 2] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 67).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 3:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 januari 2024;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 25 juli 2023 (p. 9-12).
Feiten 4 en 5
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 2] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 57).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 4:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 januari 2024;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 15 augustus 2023 (p. 8-11).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 5 primair:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 januari 2024;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 17 augustus 2023 (p. 15-24);
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 augustus 2023 (p. 35-36).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer]
- dreigend de woorden toe te voegen "ik ben bewapend" en "ik heb een mes in
mijn tas" en "ik wil geld hebben" en "ik wil jullie steken en ik ga jullie steken", en
- een mes te tonen en voor te houden en
- met dat mes zwaaiende bewegingen te maken;
2.
hij op 15 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes te schampen;
3.
hij op 25 juli 2023 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Honda, model Jazz, kenteken [nummerreeks 3] , die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft vernield;
4.
hij op 13 en 14 augustus 2023 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de
woorden toe te voegen "Ben je bang voor mij? Ik wil mensen pijn doen, ik wil jou
pijn doen, ik wil weer de gevangenis in. Ik wil terug de gevangenis in, ik vind het hier
maar niets. Wat als ik
jouwat aandoe, ga ik dan terug naar de gevangenis" en
"Ik ga [slachtoffer 3] niet in haar buik steken, want dat is doodslag. Ik ga haar in haar been
steken. Ik wil terug de gevangenis in";
5.
hij op 17 augustus 2023 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg in een kamer van een pand van Schakenbosch, gelegen [adres 2] opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker vuur in aanraking te brengen met een hoofdkussen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten zich in die kamer bevindende gordijnen en matras en andere goederen, en
- levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten personeelsleden en andere inwoners van Schakenbosch te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
3.6
Kennelijke verschrijving
De rechtbank leest bij het onder 3 ten laste gelegde feit in plaats van de letter ‘Z’ in het kenteken van aangever de letter ‘X’. Geconstateerd wordt dat, gelet op de aangifte in combinatie met het in de tenlastelegging vermelde kenteken, sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank verbetert daarom deze verschrijving en leest de tenlastelegging zoals hiervoor is vermeld.
Het herstellen van voornoemde verschrijving schaadt de verdachte niet in zijn verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair - met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde ‘opname in een zorginstelling’ heeft de officier van justitie verzocht om geen tijdslimiet aan de opname en behandelverplichting bij Ipse de Bruggen te verbinden. De noodzakelijke duur van deze opname moet in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel beoordeeld worden. Tenslotte heeft de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden zodat de deskundigen, die de Pro Justitia-rapportages hebben opgesteld, op zitting gehoord kunnen worden over de op te leggen straf en/of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de strafeis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een tweetal medewerkers van instellingen, waar hij destijds als cliënt verbleef. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het in brand steken van een auto van een willekeurig persoon en brandstichting in zijn kamer in Schakenbosch. Het stichten van brand is een zeer ernstig feit, met name vanwege de verstrekkende gevolgen die het met zich mee kan brengen. Door brand te stichten in zijn kamer in Schakenbosch heeft de verdachte ook gevaar veroorzaakt voor de aanwezige bewoners en hulpverleners. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder rekening te houden met de levens en goederen van anderen, tot zijn daden is gekomen. Specifiek ten aanzien van Schakenbosch geldt bovendien dat dit bij uitstek een veilige plek voor bewoners en hulpverleners moet zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij veroorzaakt. Daarnaast zorgen branden voor veel schade, overlast en frustratie bij de gedupeerden. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks gewelddadige feiten jegens zijn (voormalig) begeleiders. De verdachte heeft door zijn gewelddadig handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers.
De betreffende medewerkers zijn tijdens hun werk geconfronteerd met het gewelddadige gedrag van de verdachte, wat een forse impact op hen heeft gehad. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 januari 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit heeft dan ook geen invloed op de strafoplegging. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank wel mee dat de verdachte zich ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis voor enkele van de bovengenoemde feiten, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan nieuwe, soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van 1 en 3 december 2023, opgesteld door [deskundige] , kinder- en jeugdpsychiater, en [deskundige] , GZ-psycholoog/orthopedagoog. Daaruit volgt - kort samengevat - dat bij de verdachte sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis
.Hij functioneert op een zwakbegaafd intelligentieniveau
.Daarnaast is sprake van een grote sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand
.De verdachte is de eerste 15 jaar van zijn leven opgegroeid in een onveilige en verwaarlozende thuissituatie, waardoor hij zich onvoldoende sociaal-emotioneel heeft kunnen ontwikkelen. Vanwege de zorgen over zijn thuissituatie is de verdachte in 2020 uit huis geplaatst. De verdachte toont weinig sociaal inlevingsvermogen en kan zich moeilijk in gevoelens en gedachten van anderen verplaatsen. Hij heeft beperkt zicht op zijn eigen emoties en kan moeilijk reflecteren op zijn gedrag. Daarnaast is hij beperkt in zijn impulscontrole en overziet hij de gevolgen van zijn handelen niet. De verdachte functioneert op een laag en kinderlijk sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau. De bij de verdachte vastgestelde problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig, waardoor deze stoornis het handelen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten hem in verminderde mate toe te rekenen. Ook wordt geadviseerd om voor alle feiten het jeugdstrafrecht toe te passen. Het recidiverisico wordt zonder interventie als hoog en met interventie als gemiddeld ingeschat. De verdachte zou langdurig in een begeleide, gestructureerde en beschermde woonvorm binnen een LVB-setting moeten verblijven. Daarnaast is hij gebaat bij ambulante behandeling en begeleiding door een coach. De verdachte heeft langdurig ondersteuning nodig bij het aangaan van sociale contacten en dagbesteding. Van daaruit kan verdachte wellicht doorstromen naar een vorm van begeleid (zelfstandig) wonen. De deskundigen adviseren aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en bijzondere voorwaarden, zoals het meewerken aan een behandeltraject, waarbij hij begeleid wordt door de (jeugd)reclassering.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 januari 2024, dat slechts betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten ten tijde van de minderjarigheid van de verdachte, en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam] op de terechtzitting van 25 januari 2024 is gegeven. Hieruit volgt dat de verdachte weliswaar meerderjarig is, maar dat het jeugdstrafrecht, gezien zijn ontwikkeling en tekort aan sociale vaardigheden, als passend wordt beschouwd. De verdachte heeft langdurig zorg op meerdere levensgebieden nodig. Het risico op recidive is gelegen in zijn problematiek. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 22 januari 2024, dat slechts betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten ten tijde van de meerderjarigheid van de verdachte, en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam] op de terechtzitting van 25 januari 2024 is gegeven. Hieruit volgt dat wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte gediagnosticeerd is met een licht verstandelijke beperking en een ontwikkelingsachterstand. Ten aanzien van de straf wordt geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling, coaching en een opname bij Ipse de Bruggen Zwammerdam, op te leggen. Ook strekt het advies tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht. Er is momenteel geen passende woonplek voorhanden. Het is op dit moment nog onduidelijk wanneer de verdachte bij Ipse de Bruggen kan worden geplaatst.
Tot slot heeft de deskundige, [naam] , op de terechtzitting van 25 januari 2024 medegedeeld dat grote zorgen bestaan over het ontbreken van een woonplek voor de verdachte na zijn detentie. De verdachte is gebaat bij structuur, kaders en behandeling. Hij staat momenteel op de wachtlijst bij Ipse de Bruggen. Hier kan de verdachte naar verwachting binnen een tijdsbestek van zes maanden worden geplaatst. Er is op dit moment geen passende overbruggingsplek beschikbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van (een deel van) de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt - het jeugdstrafrecht toepassen. Door de officier van justitie en de raadsman is om toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Gelet op de problematiek van de verdachte en de adviezen uit bovengenoemde rapporten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte baat heeft bij een pedagogische aanpak, zodat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het bewezenverklaarde slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op de aard, de ernst en het aantal bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. Alles overziend acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 224 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, aan de verdachte een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen. Daartoe is redengevend dat de deskundigen in hun rapportages geen PIJ-maatregel hebben geadviseerd, maar concluderen dat een PIJ-maatregel als onwenselijk wordt beschouwd, omdat de verdachte dan te zeer in contact blijft met delinquente jongeren die naar alle waarschijnlijkheid geen positieve invloed op hem hebben. Daarnaast bestaat het risico dat hij juist zal verharden of hospitaliseren. Gelet op dit advies ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de deskundigen nogmaals in staat te stellen om een nader advies uit te brengen over de strafoplegging. Dit verzoek van de officier van de justitie zal dan ook worden afgewezen.
Het gegeven dat de verdachte, na zijn verblijf in jeugddetentie, geen passende verblijfplaats heeft, baart de rechtbank grote zorgen. De opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie biedt de reclassering nog enige tijd om voor de verdachte een passende verblijfsplek te regelen. Het feit dat voor de passend geachte verblijfsplek (Ipse de Bruggen te Zwammerdam) een wachtlijst bestaat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan de verdachte een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd. Wel ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur op te leggen met een proeftijd van twee jaren, zodat zij aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden kan verbinden. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden opleggen een meldplicht bij de jeugdreclassering, een verplichting om mee te werken aan begeleiding van een coach, een ambulante behandelverplichting, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het hebben van een zinvolle dagbesteding. Het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden heeft als doel de verdachte de benodigde hulp en begeleiding te bieden, om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages omtrent de persoon van de verdachte, waaruit naar voren komt dat hij veel hulpverlening en begeleiding nodig heeft en het recidiverisico zonder interventie als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel
dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.330,10 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.080,10 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de kosten voor de auto is onduidelijk wat precies de resterende schade voor de benadeelde partij is, gelet op het reeds door de verzekering uitgekeerde bedrag van € 32.215,00,-.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het bovenstaande brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 5 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
224 (TWEEHONDERDVIERENTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
30 (DERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
bepaalt dat deze taakstraf, groot
30 (DERTIG) UREN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op een
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach van Coach Vooruit of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering;
3. zich - indien de jeugdreclassering dit nodig acht - onder behandeling stelt van Youz of de Banjaard, dan wel een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, laat opnemen in Ipse de Bruggen Zwammerdam of een soortgelijke zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
5. gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Ipse de Bruggen, Jeugdformaat, Gemiva, Middin, Cardea of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
6. gedurende de proeftijd een zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van:
mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2024.