ECLI:NL:RBDHA:2024:13803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
11016475 MB VERZ 24-20506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom wegens onterecht ingediende ingebrekestellingen in bulk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene, die beroep had ingesteld tegen een boete van € 109,00 wegens het parkeren in strijd met een parkeerverbod. Betrokkene had een beroep ingesteld bij de officier van justitie, die dit ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. De gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, voerde aan dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd was omdat er niet tijdig op de ingebrekestelling was beslist. De kantonrechter oordeelde dat de ingebrekestellingen in bulk waren ingediend, wat niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een rechtsgeldige ingebrekestelling. De kantonrechter concludeerde dat de wijze van indienen niet duidelijk maakte op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking had, en dat de meerderheid van de ingediende zaken onterecht was. Hierdoor werd het verzoek om een dwangsom afgewezen. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
CJIB-nummer: 253430811
Registratienummer team straf: 11016475 MB VERZ 24-20506
Uitspraakdatum : 26 juli 2024
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
wonende dan wel gevestigd te: [postcode] [woonplaats]
[adres] , nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach van Verkeersboete.nl

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie op 7 oktober 2022. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 juli 2024. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Namens gemachtigde is mr. P.C. van den Aarsen ter zitting verschenen.

Overwegingen

Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 18 oktober 2022 met het voertuig met het kenteken [kenteken] op de Calslaan te Gouda is geparkeerd in strijd met een parkeerverbod (Bord E1), terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.
Aan betrokkene is een boete opgelegd van € 109,00, inclusief administratiekosten.
Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld en in het beroepschrift aangevoerd dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd aangezien niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling een besluit is genomen. Er wordt tevens verzocht om vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Het beroep is tijdig ingediend en er is zekerheid gesteld voor de betaling van de boete dus het beroep is ontvankelijk.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft geconcludeerd tot primair niet-ontvankelijkheid van de gemachtigde en heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de wijze waarop de ingebrekestelling in het onderhavige geval is verstuurd, er sprake is van misbruik van procesrecht. Subsidiair is verzocht om het verzoek af te wijzen, op de grond dat de ingediende documenten een bulk vormen die niet voldoet aan de vereisten voor een administratieve procedure.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen.

Ten aanzien van de dwangsom

Feitelijke gang van zaken
Uit de stukken in het dossier en de toelichting ter zitting van de gemachtigde en de vertegenwoordiger van de officier van justitie blijkt het volgende. In eerste instantie heeft de gemachtigde op 10 juli 2023 een lijst gestuurd naar het parket CVOM met daarop circa 5.000 zaken en een begeleidende brief. In deze brief stond dat de gemachtigde het parket CVOM in al deze zaken in gebreke stelt. Het parket CVOM heeft bij wijze van steekproef deze lijst gecontroleerd, door de ingebrekestelling in 63 zaken nader te bekijken. Uit deze steekproef bleek dat in geen enkele zaak de ingebrekestelling terecht was verstuurd: de zaken waren allen reeds afgedaan of de gemachtigde had zich reeds onttrokken. Daarop is de lijst teruggestuurd naar de gemachtigde, met de mededeling dat de lijst niet in behandeling kan worden genomen en dat in iedere zaak een afzonderlijke ingebrekestelling dient te worden verstuurd.
Vervolgens heeft de gemachtigde een nadere selectie gemaakt van de zaken en op 30 juli 2023 twee dozen naar het parket CVOM gestuurd met daarin ingebrekestellingen in 2.850 zaken. Ook bij deze verzameling zaken heeft het parket CVOM een steekproef uitgevoerd, ditmaal ter grootte van 94 zaken. Uit de steekproef kwam naar voren dat van de 94 zaken in slechts 3 zaken de ingebrekestelling terecht was verstuurd: bij de overige zaken bleek wederom dat zij waren afgedaan of dat de gemachtigde zich had onttrokken. In de 3 zaken waarin inderdaad te laat is beslist, heeft het parket CVOM de verschuldigde dwangsom toegekend. Op de vraag van de kantonrechter ter zitting waarom de selectie van zaken kennelijk zoveel onterecht ingediende ingebrekestellingen bevatte, antwoordde de gemachtigde dat gebruik is gemaakt van een computerprogramma om potentieel relevante zaken te selecteren. Het handmatig controleren van de individuele zaken zou (te) zeer bewerkelijk zijn geweest, zodat is gekozen voor een pragmatische oplossing.
De vraag die thans voorligt, is of het op deze wijze in bulk aanleveren van ingebrekestellingen voldoet aan de vereisten die de wet en jurisprudentie stellen aan een ingebrekestelling.
Wettelijk kader
Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat indien een beschikking op een aanvraag niet tijdig
wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke
dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. De dwangsom bedraagt de
eerste veertien dagen een bedrag van € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen
een bedrag van € 35,00 per dag en voor de overige dagen een bedrag van € 45,00 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop de gestelde twee
weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is
verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft
ontvangen.
Artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het volgende:
"
Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop
de termijn voor het indienen van het beroep is verstreken.
Uit de ‘
Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (algemene versie)’ geldig vanaf maart 2019, volgt dat de Algemene wet bestuursrecht geen eisen aan de vorm van de schriftelijke ingebrekestelling stelt. Wel is vereist dat het geschrift voldoende duidelijk maakt op welke aanvraag het betrekking heeft, dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2300).
Beoordeling
Uit de toelichting van de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting blijkt dat het parket CVOM tot tweemaal toe een steekproef heeft uitgevoerd op de door gemachtigde ingediende documenten. Uit de eerste steekproef bleek dat alle ingebrekestellingen onterecht zijn verstuurd. Uit de tweede steekproef bleek dat in ongeveer 3% van de onderzochte dossiers een dwangsom was verschuldigd en dat in ongeveer 97% van de gevallen de ingebrekestelling onterecht was verstuurd omdat de zaak reeds was afgedaan of de gemachtigde zich had onttrokken. De gemachtigde heeft ter zitting erkend dat niet alle dossiers op orde waren en de uitkomsten van de steekproef niet verder weersproken.
De door het parket CVOM uitgevoerde steekproeven zijn weliswaar beperkt in omvang (respectievelijk 1,26% en 3,29% van de gehele populaties). Ook heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting geen nadere toelichting kunnen geven over de wijze waarop de steekproeven hebben plaatsgevonden en in welke mate de selecties representatief zijn voor de gehele populaties. Op basis van de verrichte steekproeven zijn dan ook geen wetenschappelijke conclusies te trekken. Echter, het vormt naar het oordeel van de kantonrechter wel een zeer sterke aanwijzing dat het overgrote deel van de 2.850 ingebrekestellingen onterecht is verstuurd. Des te meer nu ter zitting is gebleken dat de gemachtigde zelf niet de 2.850 zaken (noch de oorspronkelijke 5.000 zaken) heeft gecontroleerd, omdat dit te bewerkelijk zou zijn, en de uitkomsten van de steekproeven van het parket CVOM ter zitting ook overigens niet heeft weersproken. Van een gemachtigde als professioneel rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij degelijk controleert bij het versturen van de ingebrekestelling of er inderdaad nog geen beslissing is genomen door het parket CVOM en dat er geen sprake is van een onttrekking van gemachtigde.
Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet in het onderhavige geval en onder de hiervoor geschetste omstandigheden deze wijze van het in bulk on(voldoende) gecontroleerd indienen van ingebrekestellingen niet aan de eisen die aan een geldige ingebrekestelling mogen worden gesteld. Namelijk, het vereiste dat de gemachtigde duidelijk maakt op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft. Hoewel de ingebrekestelling strikt genomen en op zichzelf beschouwd wél aan de wettelijke vereisten voldoet, maakt in dit concrete geval de wijze waarop deze is ingediend dat niet langer duidelijk is op welke aanvraag het betrekking heeft. Immers, de ingebrekestelling is ingediend tegelijkertijd met een zeer grote hoeveelheid andere ingebrekestellingen die, volgens de steekproeven van het parket CVOM, voor het overgrote deel onterecht zijn verstuurd. Daardoor wordt het zoeken naar een speld in een hooiberg.
De kantonrechter wijst in het licht van het bovenstaande het verzoek om een dwangsom toe te kennen af.

Inhoudelijk

Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld en in het beroepschrift aangevoerd dat betrokkene het E1-bord niet heeft gepasseerd op zijn route vanuit zijn woonadres naar de Calslaan in Gouda. Uit het dossier blijkt niet dat de bebording is gecontroleerd en ook ontbreekt een schouwrapport. Er wordt om een proceskostenvergoeding verzocht.
In het dossier bevindt zich een verklaring op ambtsbelofte van de verbalisant waaruit blijkt dat het voertuig stond geparkeerd binnen een parkeerverbodszone. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Dat betrokkene geen verkeersbord met een parkeerverbod heeft waargenomen in de nabijheid van de plaats waar is geparkeerd is niet van belang, omdat het hier een parkeerzone betreft. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd dan ook geen reden om de boete te matigen.
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Beslissing:

De kantonrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek om een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.L.S. Ceulen, kantonrechter, bijgestaan door
R. Tugo, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.