In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. Boelens, had beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 28 juni 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden was door verweerder met negen maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 3 november 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat verweerder niet tijdig had beslist.
De rechtbank heeft verweerder een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing in aanwezigheid van de griffier uitgesproken.
De rechtbank heeft in deze uitspraak ook verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND besproken. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen in asielzaken en de mogelijkheden voor betrokkenen om in beroep te gaan bij niet tijdige beslissingen.