ECLI:NL:RBDHA:2024:1377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.28534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoelen nareis asiel en familie en gezin

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met de verblijfsdoelen 'nareis asiel' en 'familie en gezin'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden. Eiseres heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld, waardoor het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen bepaalde termijnen een besluit te nemen op de aanvraag. Indien verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig heeft, moet dit binnen vier weken na verzending van de uitspraak gebeuren. Bij herstel verzuim en zonder nader onderzoek is de termijn acht weken, en bij geen herstel verzuim maar wel nader onderzoek, twaalf weken. Indien zowel herstel verzuim als nader onderzoek nodig zijn, geldt een termijn van zestien weken.

Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-, en het door haar betaalde griffierecht van € 184,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 19 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.28534
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C. Ohrtman).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep wat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoelen ‘nareis asiel’ en ‘familie en gezin’ (hierna: de aanvraag).
Verweerder heeft op 4 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. Verder was de referent, dhr.
[referent] , aanwezig. Als tolk was aanwezig, dhr. M. Zaid.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.¹ Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.²

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
3. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.³ In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.⁴
4. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.⁵ De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat van zo’n bijzondere omstandigheid nu nog steeds sprake is. In het verweerschrift heeft verweerder dit weliswaar betoogd, maar daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op informatie over de nareisaanvragen uit 2021 en 2022.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Het is op zich juist dat verweerder in het verweerschrift heeft verwezen naar informatie uit 2021 en 2022. Bij deze informatie betrekt de rechtbank evenwel de openbare informatie uit Kamerstukken⁶. Kort gezegd blijkt hieruit dat in 2023 sprake is geweest van een verdere toename van de nareisaanvragen. Op basis van het samenstel van al deze informatie, is de rechtbank van oordeel dat de bijzondere omstandigheid, als aangenomen in de genoemde uitspraak van 17 maart 2023, zich nog steeds voordoet. Zodoende zal de rechtbank ook in deze zaak in beginsel toepassing geven aan de uitgangspunten van die uitspraak.
6. Verweerder vraagt om een nadere beslistermijn van twintig weken. Dit omdat hij bij eiseres nog een familieboekje, het militaire boekje van de vader en eventuele andere informatie betreffende de identiteit en gezinsband wil opvragen. Afhankelijk van de reactie op het herstel verzuim moet er eventueel nog nader onderzoek worden gedaan in de vorm van een DNA-onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van een nadere termijn voor het herstel verzuim. Het is in beginsel aan verweerder om te bepalen welke informatie hij nodig heeft om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te kunnen komen.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ongeveer drieënhalve maand geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Sindsdien heeft verweerder op dit dossier geen actie ondernomen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten van de uitspraak van 17 maart 2023. Dat de aanvraag tevens betrekking heeft op een minderjarig kind, is voor de rechtbank geen aanleiding om de nadere beslistermijn nog verder te verkorten.
8. De rechtbank bepaalt als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een gehoor nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6
Kamerstukken II2022/23 19 637, nr 3100 en
Kamerstukken II2023/24 19 637, nr. 3173.
een gehoor nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.⁷

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen één van de in deze uitspraak gestelde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor haar een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023⁸. Toegekend wordt
€ 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
12. Verweerder moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.⁹
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
9 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, als verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt;
  • als verweerder eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder herstel verzuim biedt én nader onderzoek aanbiedt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.