In deze zaak heeft eiseres op 2 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 5 april 2024 heeft zij de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig werd geacht en heeft hen gevraagd of zij het daarmee eens waren. Aangezien partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank heeft vervolgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) besproken.
De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de minister op 2 april 2024 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. Hierdoor was de ingebrekestelling van 5 april 2024 prematuur, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.