ECLI:NL:RBDHA:2024:13761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteitdrager. Eiser had op 14 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 26 juni 2024 door de minister van Asiel en Migratie niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming had in Bulgarije. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de minister trok het bestreden besluit op 24 juli 2024 in, zonder bereidheid om de proceskosten te vergoeden. Eiser handhaafde zijn beroep en vroeg om vergoeding van proceskosten, omdat hij meende dat hij recht had op uitstel voor het indienen van de Bulgaarse intrekkingsbeslissing.

De rechtbank heeft op 15 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen. De rechtbank overwoog dat eiser door de intrekking van het besluit geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit, aangezien hij zijn doel had bereikt met de intrekking. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tegemoet was gekomen aan het beroep van eiser, omdat de intrekking van het besluit was gebaseerd op nieuwe feiten die zich tijdens de eerdere procedure niet voordeden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht ter onderbouwing van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1] Ook is hierin bepaald dat eiser zich onmiddellijk moet begeven naar het grondgebied van Bulgarije.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij bericht van 24 juli 2024 heeft verweerder medegedeeld dat het bestreden besluit wordt ingetrokken en dat verweerder niet bereid is om de proceskosten te vergoeden.
Eiser heeft bij bericht van 25 juli 2024 laten weten dat hij het beroep handhaaft en aanspraak maakt op vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 14 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser
niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming heeft in Bulgarije. Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken omdat eiser gedurende de beroepsfase een intrekkingsbeslissing van de Bulgaarse autoriteiten heeft overgelegd. Hierdoor is volgens verweerder de afdoeningsgrond van de in Nederland ingediende asielaanvraag niet langer van toepassing.
3. Eiser handhaaft het beroep en verzoekt om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Eiser voert daartoe aan dat hij al in de zienswijze heeft verzocht om twee weken uitstel voor het indienen van de Bulgaarse intrekkingsbeslissing. Deze kon op dat moment namelijk nog niet worden overgelegd, omdat deze beslissing nog niet genomen was. Als verweerder uitstel had verleend, had eiser geen beroep hoeven instellen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, is bepaald dat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg staat aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser door de intrekking van het besluit geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit. Eiser heeft met het beroep effectief zijn doel bereikt, namelijk de vernietiging van het bestreden besluit. De vraag of verweerder moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2018. [2] Het beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
6. Niettemin moet worden bepaald of verweerder tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Uit vaste rechtspraak volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75 van de Awb [3] alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was en het bestuursorgaan het door de indiener gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden waaruit blijkt dat het eerdere besluit onrechtmatig was. Als een besluit wordt herzien omdat er nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen of er nieuwe informatie is verkregen, dan is geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb en bestaat dus geen aanleiding om het bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen. [4]
7. Verweerder is in dit geval niet tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken, omdat verzoeker in de beroepsfase de intrekkingsbeslissing van de Bulgaarse autoriteiten heeft overgelegd. Dit is een omstandigheid die zich tijdens het bestreden besluit niet voordeed. Dat eiser in zijn zienswijze al had verzocht om uitstel voor het indienen van deze intrekkingsbeslissing en het aanvullen van zijn zienswijze leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn uitstelverzoek namelijk niet gestaafd met zijn intrekkingsverzoek aan de Bulgaarse autoriteiten. Dat had hij wel kunnen doen omdat uit het intrekkingsbesluit van de Bulgaarse autoriteiten blijkt dat eiser op 19 juni 2024 de Bulgaarse autoriteiten heeft verzocht om zijn asielstatus in Bulgarije in te trekken. Met slechts de enkele mededeling in de zienswijze dat de Bulgaarse autoriteiten de status van eiser aldaar “
hebben ingetrokken/ aan het intrekken zijn”, heeft verweerder kunnen beslissen om aan eiser geen uitstel te verlenen voor het indienen van het Bulgaarse intrekkingsbesluit en aanvullen van de zienswijze. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij vaker wordt geconfronteerd met niet-onderbouwde uitstelverzoeken die uiteindelijk tot niets leiden. De rechtbank kan verweerder hierin volgen en wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, of 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084.