ECLI:NL:RBDHA:2024:13591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/669362 / FT RK 24/617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs voor buitengerechtelijke schuldregeling

Op 26 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de heer [verzoeker] verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende is aangetoond dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De heer [verzoeker] bevond zich in een problematische schuldensituatie en had een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de WSNP. Tijdens de zitting op 19 augustus 2024, waar de heer [verzoeker] en zijn begeleiders aanwezig waren, werd het verzoek besproken.

De rechtbank benadrukte dat voor een WSNP-verzoek een deugdelijke poging tot een buitengerechtelijke regeling noodzakelijk is, vergezeld van een 285-verklaring. De heer [verzoeker] had geen aanbod gedaan aan zijn schuldeisers, en de rechtbank concludeerde dat de vrees voor nieuwe schuldeisers onvoldoende was om te stellen dat een buitengerechtelijke regeling onmogelijk was. De rechtbank stelde vast dat de heer [verzoeker] na zijn faillissement in België geen betalingsherinneringen of aanmaningen had ontvangen, wat erop wijst dat de schuldeisers mogelijk hun vorderingen hebben afgeschreven.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het ontbreken van een staat van baten en schulden en een correcte 285-verklaring leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Cats, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/669362 / FT RK 24/617
uitspraakdatum: 26 augustus 2024
[verzoeker] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker,
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor de schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt een overzicht van de procedure.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 19 augustus 2024 te 13:30 uur. Op de zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] , vergezeld door,
- mevrouw [naam 1] , begeleider van De Binnenvest,
- mevrouw [naam 2] , schuldhulpverlener van Verder Team Katwijk,
- de heer [naam 3] , beschermingsbewindvoerder Beter Budgetbeheer.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. Niet is gebleken dat de wetgever met de per 1 juli 2023 inwerking getreden wetswijzigingen deze doelstelling heeft willen loslaten. De WSNP fungeert dus nog steeds als ‘stok achter de deur’ voor een buitengerechtelijk schuldregelingsakkoord. In beginsel moet een WSNP-verzoek dan ook zijn voorafgegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en vergezeld te gaan met onder meer een zogenoemde 285-verklaring (artikel 285 lid 1 onder f Fw). Dit is “
een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen”. Sinds 1 juli 2023 is in de wet opgenomen dat “
Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.”
2.2.
Namens de heer [verzoeker] is geen aanbod aan zijn schuldeisers gedaan. Hiertoe is door de schuldhulpverlener in de 285-verklaring aangevoerd:

Doordat meneer in 2011 een faillissement heeft gehad in België waaruit restschulden zijn ontstaan is het vrijwel onmogelijk geworden een msnp op te starten. De curator van destijds verwijst naar alle losse schuldeisers apart en na meerdere pogingen om bij alle schuldeisers een saldo opgave te verkrijgen. Echter zijn er te veel schuldeisers die helemaal nergens meer op reageren. Op deze manier is het niet mogelijk een MSNP traject voor client op te starten. Er is een te grote kans dat er tijdens het traject nieuwe schulden vanuit België naar buiten komen die we dan niet meer kunnen meenemen in de MSNP.
2.3.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat voor een correcte uitvoering van een buitengerechtelijke traject een zo goed mogelijk beeld zal moeten bestaan van inkomsten, bezittingen en uitgaven. Van een schuldenaar moet dus worden gevergd dat deze – ook – ten minste een zo goed mogelijk beeld van zijn schuldenlast geeft. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat in een WSNP-verzoek een staat van baten en schulden moet worden opgenomen (artikel 285 lid 1 sub a Fw). Bovendien moet de rechtbank in staat worden gesteld te beoordelen of aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 onder b Fw).
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vrees dat zich alsnog schuldeisers zullen aandienen onvoldoende om er zonder meer van uit te kunnen gaan dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Niet is voldoende aannemelijk gemaakt dat die vrees gerechtvaardigd is. Het faillissement van schuldenaar in België is in mei 2014 afgewikkeld. De schuldeisers met vorderingen die resteren na het faillissement in België zijn klaarblijkelijk bekend. Het is aannemelijk dat indien deze schuldeisers hun vorderingsrechten nog geldend zouden willen maken, zij zich bij schuldenaar zouden hebben gemeld. De heer [verzoeker] heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij na het faillissement geen betalingsherinneringen, aanmaningen of sommaties van dergelijke schuldeisers heeft ontvangen. De beschermingsbewindvoerder heeft evenmin bericht ontvangen. Dit kan er evenzeer op duiden dat deze schuldeisers deze oude vorderingen hebben afgeschreven, temeer indien niet is gereageerd op een verzoek van de schuldhulpverlener tot het doen van een saldo-opgave. Dit alles maakt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er een reële kans bestaat dat zich andere schuldeisers zullen aandienen die de heer [verzoeker] nu nog aansprakelijk houden voor schulden die uit de faillissementsperiode stammen. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook niet onmogelijk om met een redelijke mate van inspanning tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen met de schuldeisers waarvan redelijkerwijs kan worden vastgesteld dat deze nog wel een vordering op de heer [verzoeker] menen te hebben.
2.5.
Het ontbreken van een staat van baten en schulden en van een correcte 285-verklaring maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.