ECLI:NL:RBDHA:2024:13542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.16722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van gezinsleven en persoonlijke banden

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit ouders en broers en zussen van referente, beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De rechtbank heeft op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De eisers, allen van Eritrese afkomst, hebben op 16 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 maart 2024, waarin hun bezwaar tegen de mvv-weigering ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 1 februari 2024, een vergelijkbaar besluit van de minister vernietigd, omdat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar het gezinsleven tussen referente en haar familieleden.

In het bestreden besluit heeft de minister gesteld dat er geen gezinsleven bestaat tussen referente en haar ouders, omdat zij meerderjarig is en er geen bijzondere afhankelijkheid is aangetoond. Ook tussen referente en haar minderjarige broers en zussen zou geen hechte persoonlijke band bestaan. Eisers hebben aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van referente, zoals haar jonge leeftijd bij vertrek en de zorg voor haar zieke moeder en gehandicapte vader. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat, en dat een verdere belangenafweging niet nodig is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen, omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden en dat de eerdere uitspraak van 1 februari 2024 in rechte vaststaat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16722

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres 1], eiseres 1,
V-nummer: [V-nummer 2]
[eiser 2], eiser 2,
V-nummer: [V-nummer 3]
[eiser 3], eiser 3,
V-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 4], eiser 4,
V-nummer: [V-nummer 5]
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [V-nummer 6]
[eiseres 3], eiseres 3,
V-nummer: [V-nummer 7]

gezamenlijk te noemen: ‘eisers’

(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Eisers hebben op 16 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2024 waarbij hun bezwaar tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond is verklaard (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 13 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (referente), de gemachtigde van eisers, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eisers zijn de ouders (eiser 1 en eiseres 1, geboren op respectievelijk [datum 1] 1971 en [datum 2] 1980) en broers en zussen (eiser 2, 3 en 4 en eiseres 2 en 3, geboren op respectievelijk [datum 3] 2004, [datum 4] 2006, [datum 5] 2010, [datum 6] 2012 en [datum 7] 2020) van referente (geboren op [datum 2] 2002). Allen hebben de Eritrese nationaliteit. Referente heeft voor eisers op 11 oktober 2022 aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het oog op het verblijf van eisers bij haar als familie of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft deze aanvragen op 13 januari 2023 afgewezen en het bezwaar daartegen op 28 augustus 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerders besluit van 28 augustus 2023 op 1 februari 2024 [2] vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het bestaan van gezinsleven tussen referente en eiser 3 en 4 en eiseres 2 niet voldoende had onderzocht en dat verweerder daarnaast had verzuimd om de belangen van verweerder en eisers op een goede manier tegen elkaar af te wegen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat tussen referente en haar ouders geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Referente is meerderjarig, geen jongvolwassene in de zin van het jongvolwassenenbeleid en van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid is tussen haar en haar ouders niet gebleken. Een dergelijke afhankelijkheid is evenmin aannemelijk geworden tussen referente en haar meerderjarige broer (eiser 2), zodat ook in zijn geval geen gezinsleven met referente wordt aangenomen. Ten slotte is volgens verweerder geen sprake van gezinsleven tussen referente en haar minderjarige broers en zussen (eisers 3 en 4 en eiseres 2) omdat niet is gebleken van het bestaan van hechte persoonlijke banden. Ook na afweging van de betrokken belangen ziet verweerder geen aanleiding voor het inwilligen van de aanvragen.
3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de leeftijd van referente toen zij vertrok. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een vrijwillig vertrek. Er moet van een vluchtsituatie worden uitgegaan. Referente maakt zich zorgen om haar ouders. Haar moeder is ziek en haar vader is gehandicapt. In reactie op de conclusie van verweerder dat referente geen jongvolwassene is, stellen eisers dat zij zich noodgedwongen zelfstandig moet redden en dat dat haar zwaar valt. Verder stellen eisers dat het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar ouders en tussen haar en haar meerderjarige broer niet voldoende is onderzocht. Voor wat betreft de gezinsband tussen referente en haar minderjarige broertjes en zusjes heeft verweerder volgens eisers niet beoordeeld of sprake is van hechte persoonlijke banden maar - ten onrechte - gekeken naar bijkomende elementen van afhankelijkheid. Referente heeft met hen samengewoond en heeft de band met hen behouden door na haar vertrek zo goed mogelijk het contact met hen te onderhouden. Omdat ten onrechte geen gezinsleven met referente is aangenomen, is ook de belangenafweging onjuist geweest.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank wijst er allereerst op dat in de uitspraak van de rechtbank van 1 februari 2024 reeds is geoordeeld dat tussen referente en haar ouders (eiser 1 en eiseres 1), tussen haar en haar meerderjarige broer (eiser 2) en tussen haar en haar jongste zus (eiseres 3) geen sprake is van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat dit oordeel in rechte vaststaat. Nu geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, is een verdere belangenafweging niet aan de orde. [3] Verweerder heeft de aanvragen voor de ouders (eiser 1 en eiseres 1), de meerderjarige broer (eiser 2) en de jongste zus (eiseres 3) van referente dan ook terecht afgewezen.
5. Daarnaast heeft de rechtbank in de uitspraak van 1 februari 2024 reeds geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het vertrek van referente uit Eritrea vrijwillige elementen bevat en dat geen sprake is geweest van een vluchtsituatie. Ook dit oordeel staat in rechte vast, zodat daarvan wordt uitgegaan bij de verdere beoordeling van het beroep.
6. Ter onderbouwing van zijn conclusie dat tussen referente en haar overige minderjarige broertjes en zusje niet is gebleken van het bestaan van hechte persoonlijke banden heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de volgende omstandigheden. Referente heeft tot december 2016 met haar minderjarige broertjes en zusje samengewoond en sindsdien niet meer. Referente geeft er nu ook de voorkeur aan om zelfstandig te wonen. Referente was veertien jaar oud en haar zusje en broertjes waren respectievelijk tien, zes en vier jaar oud toen zij bij hen vertrok. Niet gesteld of gebleken is dat toen tussen hen een meer dan gebruikelijke relatie bestond. Referente heeft geen bijzondere rol gespeeld in hun opvoeding. Referente heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat de huidige band met haar minderjarige broertjes en zusje niet anders is dan gebruikelijk.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden. Het enkele samenwonen is hiervoor niet op voorhand voldoende. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat referente al sinds lange tijd niet meer met haar broertjes en zusje samenwoont en heeft kunnen oordelen dat hun jonge leeftijd bij het vertrek van referente uit Eritrea, alsook het grote leeftijdsverschil met referente niet op voorhand aannemelijk maakt dat destijds sprake was van hechte persoonlijke banden. Eiseres heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld om het tegendeel aannemelijk te maken. De feitelijke vaststelling van verweerder dat niet is gebleken dat de relatie tussen referente en haar broertjes en zusje de gebruikelijke relatie tussen broertjes en zusjes oversteeg, is hierbij als zodanig relevant en betekent niet dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de vraag naar het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Gelet op het ontbreken van hechte persoonlijke banden, is geen sprake van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Een verdere belangenafweging is dan niet aan de orde. De aanvragen voor eisers 3 en 4 en eiseres 2 zijn daarom eveneens terecht afgewezen.
8. Eisers hebben zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daartoe hebben ze aangevoerd dat eerdere aanvragen zijn afgewezen omdat afname van DNA niet mogelijk was gebleken. Eisers konden destijds hiervoor niet naar Ethiopië reizen. Eisers zijn nadien alsnog naar Ethiopië vertrokken, maar in de huidige procedure heeft verweerder besloten geen DNA-onderzoek meer aan te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het thans bestreden besluit onevenredige gevolgen heeft. Wat eisers in dit verband hebben aangevoerd, is in de uitspraak van 1 februari 2024 beoordeeld in het licht van de op dat moment nog aangenomen noodzaak tot het uitvoeren van een belangenafweging. Deze is echter niet aan de orde nu – zoals is vastgesteld in dezelfde uitspraak - geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het onder de gegeven omstandigheden uitvoeren van een DNA-onderzoek zou daarom niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Verder hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de door hen geschetste gang van zaken in een zodanig schrijnende omstandigheden zijn komen te verkeren dat dit alsnog zou moeten leiden tot hun toelating tot Nederland. Van belang hierbij is dat referente heeft verklaard dat haar familie in [plaats] , Ethiopië een woning heeft en dat zij hen vanuit Nederland financieel ondersteunt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.