ECLI:NL:RBDHA:2024:13542
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van gezinsleven en persoonlijke banden
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit ouders en broers en zussen van referente, beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De rechtbank heeft op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De eisers, allen van Eritrese afkomst, hebben op 16 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 maart 2024, waarin hun bezwaar tegen de mvv-weigering ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 1 februari 2024, een vergelijkbaar besluit van de minister vernietigd, omdat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar het gezinsleven tussen referente en haar familieleden.
In het bestreden besluit heeft de minister gesteld dat er geen gezinsleven bestaat tussen referente en haar ouders, omdat zij meerderjarig is en er geen bijzondere afhankelijkheid is aangetoond. Ook tussen referente en haar minderjarige broers en zussen zou geen hechte persoonlijke band bestaan. Eisers hebben aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van referente, zoals haar jonge leeftijd bij vertrek en de zorg voor haar zieke moeder en gehandicapte vader. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat, en dat een verdere belangenafweging niet nodig is.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen, omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden en dat de eerdere uitspraak van 1 februari 2024 in rechte vaststaat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.