In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 23 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op deze aanvraag niet tijdig beslist. Eiser heeft de minister op 28 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 13 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op tijd ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, maar deze termijn is inmiddels verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie zal de rechtbank alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de minister alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.