5.1.De rechtbank overweegt verder als volgt. De minister neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).Uit vaste jurisprudentie van het EHRMvolgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdelingoverwogen dat het bij het beoordelen van bijkomende elementen van afhankelijkheid vooral gaat of sprake is van een op basis objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden die uitstijgt boven het gebruikelijke.De minister dient bij die beoordeling alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Naast de vraag of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, moeten ook elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond, voor zover deze elementen zijn aangevoerd, in de beoordeling een rol spelen. Verder mag de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit de Afdelingsuitspraak van 13 juli 2022volgt, hoeft hij in dat geval dus niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling.
6. De rechtbank stelt vast dat de minister tussen eiseres en haar kleinzoon wel hechte persoonlijke banden, en daarmee familie- en gezinsleven, heeft aangenomen en daarbij een belangenafweging heeft gemaakt. Dit zal de rechtbank hierna bespreken. Alvorens dat wordt gedaan zal eerst ingegaan worden op de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent, en eiseres en de echtgenote van referent (haar schoondochter).
Zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon of schoondochter?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres, referent en zijn echtgenote. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat er sprake was van samenwoning van 2017 tot 2020 in Libanon en samenwoning van eiseres, haar schoondochter en haar kleinzoon in Syrië tot 19 juli 2022. De minister heeft echter niet ten onrechte geoordeeld dat referent in 2013 zijn ouderlijk huis heeft verlaten en dat eiseres tussen 2013 en 2017 zelfstandig heeft gewoond. Ook sinds de nareis van haar schoondochter en kleinzoon op 19 juli 2022 naar Nederland woont eiseres zelfstandig. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niets naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat haar zorgbehoefte in ernst of intensiteit uitstijgt boven wat past bij haar leeftijd ([leeftijd]). De gezondheid van eiseres is goed en op de zitting heeft referent aangegeven dat zijn zorgen over de gezondheid van zijn moeder - hoe begrijpelijk ook - zien op de toekomst. De minister heeft dit niet ten onrechte betrokken bij het bestreden besluit. Niet is gebleken dat eiseres zonder aanwezigheid van referent of zijn echtgenote niet kan functioneren. Voor dagelijkse verrichtingen ontvangt eiseres af en toe hulp van buren en ook heeft eiseres niet concreet uitgelegd dat zij geen familie, vrienden of kennissen heeft in de omgeving die haar zouden kunnen helpen. Dat eiseres stelt dat in haar cultuur het gebruikelijk is dat met name één van de schoondochters voor de schoonmoeder zorgt, maakt volgens de minister niet dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank kan dit standpunt van de minister volgen, omdat deze omstandigheid daardoor niet uitstijgt boven wat (cultureel) gebruikelijk is. Van een emotionele afhankelijkheid, naast een sterke emotionele band, tussen eiseres en referent, is de minister niet gebleken. De rechtbank kan de minister hierin volgen. Ten aanzien van de gestelde financiële afhankelijkheid heeft de minister niet ten onrechte aannemelijk geacht dat eiseres financieel wordt ondersteund door referent, maar dat niet aannemelijk is geworden dat zij ook financieel afhankelijk is van hem. Bovendien kan de financiële ondersteuning op afstand plaatsvinden. Verder heeft de minister kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiseres zich op basis van het voorgaande als alleenstaande vrouw niet staande kan houden in Syrië. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, nu niet aannemelijk is geworden dat eiseres afhankelijk is van zorg en ondersteuning van referent, ook niet ten onrechte door de minister is geoordeeld dat evenmin sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar schoondochter. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiseres en referent en eiseres en de echtgenote van referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM
8. De minister heeft wel hechte persoonlijke banden aangenomen tussen eiseres en haar kleinzoon, de zoon van referent en zijn echtgenote, waardoor sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. De minister heeft in dat kader een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eiseres, de belangen van haar kleinzoon en de belangen van de Nederlandse Staat. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de Afdeling volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 EVRM, waarbij familie- of gezinsleven wordt aangenomen, bij de belangenafweging een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De rechtbank moet vol toetsen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend toetsen.