ECLI:NL:RBDHA:2024:13504
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot vrijheidsontneming op basis van de Vreemdelingenwet 2000 in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die asiel heeft aangevraagd, en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, afkomstig uit Syrië, had beroep ingesteld tegen een besluit van 4 augustus 2024, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontneming is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van artikel 6, derde lid, van de Vw in beginsel aan iedere vreemdeling die aan de buitengrens om asiel verzoekt, kan worden opgelegd. De eiser voerde aan dat de grensprocedure geen automatisme mag zijn en dat zijn asielprocedure niet binnen de grensprocedure afgehandeld zou moeten worden. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen strijd is met de noodzakelijkheid en proportionaliteit van de maatregel. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontneming rechtmatig is en wijst het beroep van de eiser ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak is gedaan door rechter C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.