ECLI:NL:RBDHA:2024:13488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
09/145123-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ijzeren staaf in Den Haag

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 27 april 2024 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met een ijzeren staaf op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 8 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.M. van Gosen, de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde heeft gevorderd. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Bissessur, heeft integrale vrijspraak bepleit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de tenlastelegging heeft gehandeld door met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan, met de intentie om deze opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen, evenals de camerabeelden van het incident. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met een zwaar voorwerp met kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, aangezien de verdachte en zijn medeverdachte zich niet hebben gedistantieerd van het conflict, maar juist hebben bijgedragen aan de escalatie ervan. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact op de openbare orde en veiligheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/145123-24
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984, te [geboorteplaats] , Sovjet-Unie,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Bissessur naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, op/aan de Loosduinsekade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] , door:
- met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd van die [naam] te slaan en/of
- ( met de vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024132662, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 96).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 augustus 2024, voor zover inhoudende:
De ijzeren staaf is werkgereedschap en lag in de auto. Die staaf lag toen op de grond. Ik heb die staaf gepakt en die meneer er mee geslagen.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 23-24):
Omstreeks 21:23 uur op 27 april 2024 reed ik over de Zuiderparklaan, kruising Loosduinsekade in Den Haag. Ik hoorde geschreeuw. Hierbij deed ik mijn raam open, keek ik rechts de Loonduinsekade in en zag daar enkele mannen met elkaar vechten. Ik zag dit op een afstand van ongeveer 20 meter.
Ik zag dat er een onenigheid was tussen drie mannen. Ik kan het signalement van de mannen als volgt omschrijven:
Man 1:
- Blanke man
- Zwart shirt met beige bodywarmer daar overheen
- Zwarte broek
Man 2:
- Blanke man
- Witte met groen trainingspak
- Groene trainingsbroek
Man 3:
- Blanke man
- Groot postuur
- Wit shirt
Ik zag in eerste instantie dat er over en weer klappen vielen. In de schermutseling zag ik toen al een ijzeren staaf aanwezig,
Ik zag dat Man 1 aan kwam lopen met een ijzeren staaf in zijn handen. Ik schat de lengte van de staaf ongeveer 60 centimeter. Door de zwaai die Man 1 met de staaf maakte kon ik opmaken dat deze staaf van enig gewicht was.
Ik zag dat Man 1 met beide handen de ijzeren staaf vast hield. Ik zag dat Man 1 de staaf omhoog wierp achter zijn hoofd om vervolgens met een krachtige zwaai een slag te maken op het hoofd van Man 3. Ik zag dat Man 3 geraakt werd op zijn hoofd, ik kon niet precies zien waar. Ik zag dat Man 3 direct zijn bewustzijn verloor, instortte op de grond en bleef liggen.
Ik zag dat Man 2 de ijzeren staaf pakte, die inmiddels op de grond lag.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 90-96):
Onderzoek videobeelden
Slachtoffer: Rood
[naam]
Verdachte 1: Groen
[medeverdachte]
Verdachte 2: Blauw
[verdachte]
Verdachte 2 (blauw) loopt naar het slachtoffer. In zijn handen heeft hij een ijzeren staaf. Uit onderzoek blijkt dat de staaf 4,56 kilogram weegt en ongeveer 63 cm is.
Verdachte 2 (blauw) werpt de ijzeren staaf achter zijn hoofd en geeft vervolgens met een krachtige zwaai een slag op het hoofd van het slachtoffer (rood) waardoor het slachtoffer neervalt.
Op de beelden is te zien dat het slachtoffer op de grond blijft liggen.
Op de onderstaande beelden is te zien dat verdachte 1 (groen) de ijzeren staaf oppakt. De verdachten 1 en 2 rennen vervolgens naar een blauwkleurig voertuig, die op de weg staat. Verdachte 2 (blauw) stapt als bestuurder in en verdachte 1 (groen) stapt in als bijrijder, in zijn handen heeft hij de ijzeren staaf. Vervolgens is op de beelden te zien dat de blauwe auto wegrijdt.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 33-36):
Ik zag dat er van beide verdachten foto’s waren gemaakt en herkende verdachte [medeverdachte] op de foto omdat ik hem eerder vandaag al gezien en gesproken had. [medeverdachte] had de groene broek aan die ook te zien was op het filmpje van de vechtpartij. De andere verdachte die op de foto is gezet betrof [verdachte] . [verdachte] heeft op de foto dezelfde kleding aan als dat te zien is op het filmpje van de vechtpartij. Van beide foto’s heb ik een fotoblad gemaakt en bij het proces-verbaal gevoegd.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 42-44):
Aangezien [verdachte] verklaarde dat hij het slachtoffer met de ijzeren pijp op de rug had geslagen, stelde ik een nader onderzoek in naar de slaande beweging die op camera was vastgelegd.
Onderzoek
Op zondag 28 april 2024 bekeek ik de video frame voor frame. Ik heb daarbij de volgende handelingen verricht op de digitale beelden (waar te nemen op de bijgevoegde bijlage):
1. Op het moment dat de verdachte [verdachte] de ijzeren pijp boven zijn hoofd heeft, heb ik een rode streep getrokken over de ijzeren pijp om de lengte vast te zetten.
2. Op het moment dat verdachte [verdachte] de slaande beweging heeft gemaakt, heb ik de rode streep verplaatst naar de huidige stand van de handen van verdachte [verdachte] .
3. Ik zag dat de rode streep, en dus de lengte van de ijzeren pijp, reikte tot aan het achterhoofd van het slachtoffer.
4. Ik zag dat de lengte van de rode streep overeen kwam met de plek op het hoofd van het slachtoffer wat bloedde.
6. Het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige] , op 5 augustus 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Ik kwam aanrijden en toen zag ik drie mensen met elkaar vechten. Ze slaan op elkaar in. Ik kreeg het idee dat het twee tegen één was en dat de meneer die in zijn eentje stond zichzelf aan het verdedigen was. Ze slaan elkaar met de vuist.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Poging doodslag
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 april 2024 op de Loosduinsekade een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen [naam] (hierna: [naam] ). Uit de processen-verbaal volgt dat zowel de verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd. De verdachte heeft ook bekend dat hij [naam] met een ijzeren staaf heeft geslagen. Echter was dat volgens hem op de rug en niet op het hoofd van [naam] . De vraag is vervolgens of de verdachte met die geweldshandelingen heeft geprobeerd [naam] te doden (onder 1 primair) en/of hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (onder 1 subsidiair) dan wel openlijk en in verenging geweld heeft gebruikt (onder 1 meer subsidiair).
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte erop uit was om [naam] te doden, in de zin dat hij daar ‘vol’ opzet op had. De rechtbank komt daarom toe aan de vraag of de verdachte opzet op zijn dood heeft gehad in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels kan het uitoefenen van geweld tegen het hoofd, zoals het daarop slaan met een voorwerp, leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat schedel- en hersenletsel een dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Niet ieder geweld tegen het hoofd levert echter zodanig letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zodanig letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop geweld is uitgeoefend een belangrijke rol.
In dit geval hebben twee verbalisanten verklaard dat zij de verdachte op het hoofd van [naam] hebben zien slaan met een ijzeren staaf. Eén van hen heeft verklaard dat het slaan met de ijzeren staaf ging door middel van een krachtige zwaai op het hoofd. Ook uit analyse van de camerabeelden van het geweldsincident is gebleken dat de ijzeren staaf op het achterhoofd van [naam] terecht is gekomen en dat dit overeenkomt met de verwondingen op zijn achterhoofd. Nadat [naam] geslagen is met de ijzeren staaf is hij op de grond gevallen en beweegt hij niet meer.
Uit onderzoek is gebleken dat de ijzeren staaf een lengte heeft van 63 centimeter en 4,56 kilogram weegt. Door met een dergelijk groot en zwaar object met een krachtige zwaai op het hoofd van [naam] , zijnde een kwetsbaar deel van zijn lichaam, te slaan, bestond de aanmerkelijke kans dat [naam] zodanig hersenletsel zou oplopen dat hij daaraan kon overlijden. Die gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam] dodelijk zou worden getroffen. Van contra-indicaties is niet gebleken.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van medeplegen gelet op de concrete feiten en omstandigheden en spreekt de verdachte daarvan vrij. Daarvoor is namelijk een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte vereist, waarbij de bijdrage van de verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Uit de bewijsmiddelen volgt dat alleen de verdachte op het hoofd van [naam] heeft geslagen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de poging doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door
deverdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte uit noodweer dan wel uit noodweerexces heeft gehandeld en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft bepleit dat [naam] de agressor was, waardoor voor de verdachte een noodweer(exces) situatie ontstond.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een noodweersituatie, met als gevolg dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding.
Een beroep op noodweer kan op grond van jurisprudentie niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op de exceptie beroept, op grond van diens bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen (HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
Op basis van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat een conflict is ontstaan tussen [naam] , de verdachte en de medeverdachte. [naam] was te voet en de verdachte en de medeverdachte zaten in een rijdende auto. In plaats van zich te distantiëren van het conflict hebben de verdachte en de medeverdachte hun auto midden op de openbare weg gestopt en zijn zij uitgestapt. Daarbij hebben zij ook een ijzeren staaf uit de auto in het gevecht betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen aan te merken als gericht op een confrontatie. Dat de verdachte en de medeverdachte enkel zijn uitgestapt om [naam] te helpen, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, vindt geen steun in het procesdossier. Dat de medeverdachte uit de auto is gerukt door [naam] , zoals de verdachte eveneens ter terechtzitting heeft verklaard, vindt evenmin steun in het procesdossier.
Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] blijkt dat sprake was van een twee tegen één situatie, namelijk de verdachte en de medeverdachte tegen [naam] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een rechtsgoed van de verdachte of de medeverdachte en er daarom ook geen noodzaak bestond om zich hiertegen te verdedigen. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie en daarmee komt de verdachte geen beroep toe op noodweer of noodweerexces. Deze beide verweren worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – voor zover de rechtbank tot een strafoplegging komt – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een ijzeren staaf van 63 cm en 4,56 kg tenminste één keer tegen het achterhoofd van het slachtoffer te slaan. Het slachtoffer raakte daardoor buiten bewustzijn en heeft letsel opgelopen. Door met een dergelijk voorwerp met kracht op het achterhoofd te slaan had dit voor het slachtoffer ook heel anders af kunnen lopen. Dat het uiteindelijke letsel van het slachtoffer lijkt mee te vallen is dan ook niet aan de verdachte te danken. De rechtbank rekent het de verdachte en de medeverdachte aan dat zij zich niet van de confrontatie met het slachtoffer hebben gedistantieerd. Zij bevonden zich immers in een rijdende auto en konden de situatie eenvoudig verlaten. Desondanks hebben zij de auto midden op de openbare gestopt en zijn een twee tegen één situatie met het slachtoffer aangegaan. Daarnaast zijn meerdere personen ongewild getuige geweest van dit geweld, omdat dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Dergelijk ingrijpend geweld verstoort de orde en brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij omstanders. Dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juni 2024. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Gedragskundig rapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 juli 2024, waaruit volgt dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat. De reclassering ziet bij zijn leefgebieden meerdere risicofactoren, waarbij er sprake lijkt te zijn van beperkte oplossingsvaardigheden. De verdachte kampt al jaren met een middelenverslaving. Ten tijde van het delict was betrokkene onder invloed van alcohol, heroïne en cannabis. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling met betrekking tot zijn middelengebruik.
De strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, en dan met name de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de verslavingsproblematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus reclassering op het adres Brink 40, 7411 BT te Deventer of op het telefoonnummer 088-382 2887. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering en op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de Tactus reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van de ambulante forensische verslavingszorg Tactus of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslaving aan verdovende middelen, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door de zorgverlener worden gegeven;
geeft opdracht aan Verslavingsreclassering GGZ – Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2024.