ECLI:NL:RBDHA:2024:13486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
09/145113-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling, bewezenverklaring openlijke geweldpleging in vereniging

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992 te Georgië, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging in vereniging. De zaak kwam voor de rechtbank na een geweldsincident op 27 april 2024 in Den Haag, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. Tijdens de zitting op 8 augustus 2024 heeft de officier van justitie, mr. D.M. van Gosen, gepleit voor bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.M.P. van Eijsden, een beroep deed op noodweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samen geweld hebben gepleegd tegen een persoon, maar heeft geoordeeld dat de poging tot doodslag en zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar verklaarde de openlijke geweldpleging wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 59 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd een in beslag genomen ijzeren staaf verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/145113-24
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992, te Georgië,
verblijfadres: [verblijfadres] , [postcode] te [plaatsnaam] ..

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M.P van Eijsden naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, op/aan de Loosduinsekade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] , door:
- met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd van die [naam] te slaan en/of
- ( met de vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Zij heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het primair en het subsidiair ten laste gelegde, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024132662, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 96).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 23-24):
Omstreeks 21:23 uur op 27 april 2024 reed ik over de Zuiderparklaan, kruising Loosduinsekade in Den Haag. Ik hoorde geschreeuw. Hierbij deed ik mijn raam open, keek ik rechts de Loonduinsekade in en zag daar enkele mannen met elkaar vechten. Ik zag dit op een afstand van ongeveer 20 meter.
Ik zag dat er een onenigheid was tussen drie mannen. Ik kan het signalement van de mannen als volgt omschrijven:
Man 1:
- Blanke man
- Zwart shirt met beige bodywarmer daar overheen
- Zwarte broek
Man 2:
- Blanke man
- Witte met groen trainingspak
- Groene trainingsbroek
Man 3:
- Blanke man
- Groot postuur
- Wit shirt
Ik zag in eerste instantie dat er over en weer klappen vielen. In de schermutseling zag ik toen al een ijzeren staaf aanwezig,
Ik zag dat Man 1 aan kwam lopen met een ijzeren staaf in zijn handen. Ik schat de lengte van de staaf ongeveer 60 centimeter. Door de zwaai die Man 1 met de staaf maakte kon ik opmaken dat deze staaf van enig gewicht was.
Ik zag dat Man 1 met beide handen de ijzeren staaf vast hield. Ik zag dat Man 1 de staaf omhoog wierp achter zijn hoofd om vervolgens met een krachtige zwaai een slag te maken op het hoofd van Man 3. Ik zag dat Man 3 geraakt werd op zijn hoofd, ik kon niet precies zien waar. Ik zag dat Man 3 direct zijn bewustzijn verloor, instortte op de grond en bleef liggen.
Ik zag dat Man 2 de ijzeren staaf pakte, die inmiddels op de grond lag.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 90-96):
Onderzoek videobeelden
Slachtoffer: Rood
[naam]
Verdachte 1: Groen
[verdachte]
Verdachte 2: Blauw
[medeverdachte]
Verdachte 2 (blauw) loopt naar het slachtoffer. In zijn handen heeft hij een ijzeren staaf. Uit onderzoek blijkt dat de staaf 4,56 kilogram weegt en ongeveer 63 cm is.
Verdachte 2 (blauw) werpt de ijzeren staaf achter zijn hoofd en geeft vervolgens met een krachtige zwaai een slag op het hoofd van het slachtoffer (rood) waardoor het slachtoffer neervalt.
Op de beelden is te zien dat het slachtoffer op de grond blijft liggen, verdachte 1 (groen) staat vervolgens op en slaat vervolgens met zijn rechterhand op het lichaam van het slachtoffer, die nog op de grond ligt en niet beweegt.
Op de onderstaande beelden is te zien dat verdachte 1 (groen) de ijzeren staaf oppakt. De verdachten 1 en 2 rennen vervolgens naar een blauwkleurig voertuig, die op de weg staat. Verdachte 2 (blauw) stapt als bestuurder in en verdachte 1 (groen) stapt in als bijrijder, in zijn handen heeft hij de ijzeren staaf. Vervolgens is op de beelden te zien dat de blauwe auto wegrijdt.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 33-36):
Ik zag dat er van beide verdachten foto’s waren gemaakt en herkende verdachte [verdachte] op de foto omdat ik hem eerder vandaag al gezien en gesproken had. [verdachte] had de groene broek aan die ook te zien was op het filmpje van de vechtpartij. De andere verdachte die op de foto is gezet betrof [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft op de foto dezelfde kleding aan als dat te zien is op het filmpje van de vechtpartij. Van beide foto’s heb ik een fotoblad gemaakt en bij het proces-verbaal gevoegd.
4. Het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige] , op 5 augustus 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Ik kwam aanrijden en toen zag ik drie mensen met elkaar vechten. Ze slaan op elkaar in. Ik kreeg het idee dat het twee tegen één was en dat de meneer die in zijn eentje stond zichzelf aan het verdedigen was. Ze slaan elkaar met de vuist.
3.5.
Bewijsoverwegingen meer subsidiair ten laste gelegde
Openlijke geweldpleging
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 april 2024 op de Loosduinsekade een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen [naam] (hierna: [naam] ). Uit de processen-verbaal van bevindingen volgt dat zowel de verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd tegen [naam] . Twee verbalisanten verklaren dat zij drie mensen zien vechten, waarbij er over en weer klappen vallen. Ook verklaren zij dat de verdachte en de medeverdachte met zijn tweeën tegen [naam] vochten. Uiteindelijk heeft de medeverdachte [naam] met een ijzeren staaf geslagen op zijn hoofd. Nadat [naam] op de grond is komen te liggen door de klap met de staaf en niet meer beweegt, heeft de verdachte hem nog geslagen op zijn lichaam. De rechtbank stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte zich gedurende de gehele vechtpartij in elkaars aanwezigheid bevonden. Zij zaten samen in de auto, hebben vervolgens met elkaar geweld uitgeoefend op [naam] en zijn direct na de klap met de staaf en de klap tegen het lichaam weggegaan in dezelfde auto. Daarbij neemt de verdachte zelfs nog de ijzeren staaf waarmee de medeverdachte heeft geslagen mee in de auto. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zo te handelen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van het openlijke geweld. Dit alles is gebeurd op de Loosduinsekade, een openbare weg en toegankelijk voor het publiek. De rechtbank zal het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook bewezen verklaren.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de Loosduinsekade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] , door:
- met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd van die [naam] te slaan en/of
- die [naam] met de vuist tegen het lichaam te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte uit noodweer dan wel uit noodweerexces heeft gehandeld en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft bepleit dat [naam] de agressor was, waardoor voor de verdachte een noodweer(exces) situatie ontstond.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie, met als gevolg dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Een beroep op noodweer kan op grond van jurisprudentie niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op de exceptie beroept, op grond van diens bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen (HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
Op basis van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat een conflict is ontstaan tussen [naam] , de verdachte en de medeverdachte. [naam] was te voet en de verdachte en de medeverdachte zaten in een rijdende auto. In plaats van zich te distantiëren van het conflict hebben de verdachte en de medeverdachte hun auto midden op de openbare weg gestopt en zijn zij uitgestapt. Daarbij hebben zij ook een ijzeren staaf uit de auto in het gevecht betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen aan te merken als gericht op een confrontatie. Dat de verdachte en de medeverdachte enkel zijn uitgestapt om [naam] te helpen, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, vindt geen steun in het procesdossier. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] blijkt dat sprake was van een twee tegen één situatie, namelijk de verdachte en de medeverdachte tegen [naam] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een rechtsgoed van de verdachte en er daarom ook geen noodzaak bestond om zich hiertegen te verdedigen. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie en daarmee komt de verdachte geen beroep toe op noodweer of noodweerexces. Deze beide verweren worden verworpen.
Gelet op het voorgaande zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 59 dagen, gelijk aan de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor zover de rechtbank tot een strafoplegging komt – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit gelijk aan de duur van het voorarrest.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij hij het slachtoffer heeft geslagen op zijn lichaam en zijn medeverdachte heeft geslagen met een ijzeren staaf van 63 cm en 4,56 kilogram, waarvan tenminste één keer tegen zijn hoofd. Het slachtoffer heeft daarbij letsel opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij en de medeverdachte zich niet van de confrontatie met het slachtoffer hebben gedistantieerd. Zij bevonden zich immers in een rijdende auto en konden de situatie eenvoudig verlaten. Desondanks hebben zij de auto midden op de openbare weg gestopt en zijn een twee tegen één situatie met het slachtoffer aangegaan. Daarnaast zijn meerdere personen ongewild getuige geweest van dit geweld. Geweld op een publiek toegankelijke plaats, zoals op de openbare weg, verstoort de orde en brengt vaak gevoelens van onveiligheid teweeg bij omstanders. Dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juni 2024. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gedragskundig rapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 juli 2024, waaruit volgt dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Bijzondere voorwaarden zijn volgens de reclassering niet uitvoerbaar vanwege de taalbarrière.
De strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van 59 dagen passend en geboden. De verdachte hoeft na aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht dus niet opnieuw in hechtenis.

6.De inbeslaggenomen voorwerpen

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat onderstaand voorwerp verbeurd zal worden verklaard:
1. één pijp
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen pijp geen standpunt ingenomen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de pijp verbeurd verklaren. De pijp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte en/of aan de medeverdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het onder 3.6 bewezen verklaarde is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a en 141 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreek de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
59 (NEGENENVIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1. 1 STK Pijp (omschrijving: PL1500-2024132662 goednummer G 3133799, IJzer).
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2024.