In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 augustus 2024, staat de maatregel van bewaring van een vreemdeling centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N. den Ouden, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 3 augustus 2024 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de verstrekte informatiefolder niet voldeed aan de eisen. De rechtbank oordeelt echter dat, hoewel de minister tekortschiet in de informatieplicht, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De rechtbank concludeert dat eiser niet benadeeld is door de schending van de informatieplicht, aangezien hij tijdens het gehoor op de hoogte is gesteld van de gronden voor zijn bewaring.
Daarnaast behandelt de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring. De minister heeft zware gronden aangevoerd, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht. Eiser betwist deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister deze terecht heeft ingeroepen. De rechtbank concludeert dat de zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals verblijf in een asielzoekerscentrum, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom dit niet mogelijk was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.