In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Afghaanse nationaliteit, op 14 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 9 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 12 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De beslistermijn van de minister is verstreken en eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en legt de minister een rechterlijke dwangsom op. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 9 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Indien deze termijn wordt overschreden, moet de minister een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak.